Van de rushes van Rijkaard, de gedrevenheid van Schoenaker, van
de wonderschone techniek van Felix Gasselich. En natuurlijk, van
de onnavolgbaarheid van de danser op de velden: Marco van Basten.
Als jè tot je door laat dringen wie je in - toch slechts - twaalf jaar
hebt zien spelen, dan is het duidelijk waarom de honger naar
steeds weer en steeds meer De Meer nooit gestild werd. Dat die
regelmatige zondagse, soms midweekse, soms zaterdagse gang naar
de tempel aan de Middenweg het absolute uitje was. Al was ik ziek,
al had ik koorts: ik moest er heen. En een afgelasting, een dag
ervoor, eerder of vlak voor de wedstrijd, maakte elke zondag
zinloos.
Vanaf het seizoen 1989-1990 verhuisde ik van M oftewel het Ling-
vak naar het persvak.
Beenhakker was trainer en Ajax had de Hongaar Pal Fischer
aangetrokken. Mij werd gewaar dat de Budapester niets anders dan
zijn eigen taal sprak en ik bood via David Endt aan behulpzaam te
zijn bij het vertalen en eventueel het Nederlands leren. Door een
tweejarig verblijf onder de Hongaren van Roemenië was ik de
moedertaal van Pal Fischer machtig geworden. Tot een cursus
Nederlands heeft het nooit geleid, wel tot een aantal optredens als
tolk. De eerste keer was direct een vuurdoop. Na afloop van de
eerste thuiswedstrijd tegen Vitesse (5-2) mocht ik een interview
van Eddy Poelman met Fischer, die duidelijk de man of the match
was, viceversa vertalen. Het was eveneens de eerste keer dat ik op
de perstribune mijn plek gevonden had. Dat was wennen. Op vak
M was ik supporter, met alles wat daaraan vastzit: juichen,
schreeuwen, aanmoedigen, met verwensingen en met vloeken. Op
de perstribune zitten de mensen van het vak, die objectief horen te
zijn, die moeten waarnemen en zo zuiver mogelijk interpreteren.
Journalisten juichen en huilen niet. Maar moest ik dan het kleed
van supporter, van fan afleggen? Gaandeweg ben ik het vak van
AJAX PRESENTATIEGIDS 1996-1997