EEN BROK SENTIMENT
ASTRA
DE MEER
KICK OFF
NR. 19 - 26
Ajax-stadion (1934)
Middenweg 401, Amsterdam
Architect: J. Roodenburgh
Jordanus Roodenburgh (1886-1972) vestigde zich in 1916 als
onafhankelijk architect in Amsterdam en was in de jaren
twintig een gewaardeerd vertegenwoordiger van de Am
sterdamse School. Daan Roodenburgh was bovendien van
jongs af aan lid van Ajax. Hij voetbalde er in een laag elftal,
maar had vooral grote verdienste voor de honkbalafdeling
van Ajax, die hij zelf in 1921 oprichtte. Roodenburgh maak
te ook deel uit van het Ajax-negental dat in 1924 het lands
kampioenschap veroverde. Het lag daarom voor de hand
dat Ajax juist bij hem aanklopte toen duidelijk werd dat het
oude Ajax-terrein in de Watergraafsmeer verlaten moest
worden en er een nieuw stadion gebouwd zou moeten wor
den.
DE HAND OP DE KNIP
Daan Roodenburgh toonde zich zeer verguld met de nieuwe
opdracht. Helaas had Ajax Roodenburgh geen groot budget
te bieden. Het was crisis en de club had precies tweeënhalve
ton in kas. Met een gul gebaar werd besloten dat het nieu
we stadion drie ton zou mogen kosten. Het Olympisch Sta
dion had zes jaar eerder al vijf miljoen gekost. De landskam
pioen van 1918, 1919, 1931 en 1932 overwoog serieus om
weer een houten tribune te bouwen. Vanwege de hoge on
derhoudskosten van de houten tribune op het oude Ajax-
terrein werd tenslotte toch gekozen voor de ogenschijnlijk
duurste oplossing: een betonnen tribune - met bakstenen
bekleed - en een ijzeren overkapping voor de overdekte
hoofdtribune.
Roodenburgh moest woekeren met de drie ton die hem ter
beschikking stond. In plaats van een groots en vernieuwend
stadion zou het Ajax-stadion, volgens Roodenburgh, vooral
'een eigen huis' moeten worden. Geen 'house' maar een
'home'. Roodenburgh koos niet voor de moderne en goed
kope materialen van het Nieuwe Bouwen zoals glas, staal en
beton, maar bleef de baksteen trouw; hij zou er maar liefst
850.000 in het Ajax-stadion verwerken. Roodenburgh ging
te werk volgens het, zoals men dat bij Ajax noemde, huis-in-
HET AJAX-STADION
tuin-principe. Iedere boom op het voormalige boerenerf die
gespaard kón worden bleef behouden, een fraaie groene
oprijlaan leidde naar het stadion en de bijvelden aan de
Middenweg werden omzoomd door haast Engelse heggen.
De bakstenen gevel van het stadion had een normale voor
deur, huiselijke ramen en sprong als een woningblok in het
midden naar voren. Vóór de hoofdtribune lagen twee plant
soenen met rododendrons en bloemen. Zo had Rooden
burgh zich het stadion voorgesteld: een mooi huis in een
grote tuin. Hier géén kasteel als in Rotterdam, géén toren
als bij het Olympisch Stadion èn - tot verdriet van de plaat
selijke politie - ook géén groots voorterrein met parkeer
plaatsen.
Huiselijkheid en voetbal stonden bij Ajax voorop en hoewel
er sindsdien veel is veranderd, is dat eigenlijk altijd zo geble
ven. Een eigen huis was het Ajax-stadion nog het meest
voor de bewoners van de vier 'bungalowtjes' die Rooden
burgh in de hoeken van het stadion had verwerkt. Ook de
Oostenrijkse trainer Karl Humenberger woonde ooit in één
van de huisjes, waarvan er tegenwoordig nog altijd drie be
woond worden.
Aan de binnenzijde was het stadion sober gehouden. De
overdekte hoofdtribune bood plaats aan 4.500 toeschou
wers, net als de onoverdek
te zittribune aan de overzij
de; de open staantribunes
achter de doelen hadden
een capaciteit van elk 6.500
toeschouwers. Meer zit- en
meer overdekte plaatsen
waren toen al gewenst,
maar hiervoor ontbraken de
financiën, net als voor zes
geplande lichtmasten. In de
ruimte achter de hoofdtri
bune lag op de eerste ver
dieping een kantine met
fraai uitzicht over het veld
en - een verdieping lager -
een kleine sporthal, die nog
altijd veel gebruikt wordt.
Voor de aankleding van zijn
stadion bood het 'Comité