Amsterdamse eerste klassers
vóór Amateurisme.
léés die kmnt!
door F. X. A. DRILLING (ere-voorzitter van Blauw-Wit).
De vijf Amsterdamse eerste klassers hebben, zoals in de dagbladpers gepubli
ceerd is, het wenselijk geoordeeld in een „round table conference" met de sportpers
van gedachten te wisselen over de wenselijkheid, niet alleen om het amateuristische
karakter van onze voetbalsport te handhaven, doch tevens om aandacht te besteden
aan de motieven, die er toe hebben geleid om invoering van professionalisme, in
welke vorm dan óók, te bepleiten.
Deze motieven waren in het bijzonder te vinden in het feit, dat enigen van onze
op de voorgrond getreden voetballers naar het buitenland zijn vertrokken om daar
een gesalarieerde betrekking als voetballer
te accepteren, alsmede in de omstandigheid,
dat de resultaten van het Nederlands elftal
min of meer bedroevend waren, waaraan dan
de beschouwing werd vast geknoopt, dat al
leen invoering van beroepsspel daarin verbe
tering kan brengen. Door de Amsterdamse
eerste klassers werd ronduit toegegeven, dat
invoering van beroepsspel of het invoeren
van een premie-stelsel, wat in feite op het
zelfde neerkomt, inderdaad zou kunnen lei
den tot verbetering van het spelpeil, doch
aan de hand van talrijke voorbeelden kan
eveneens worden aangetoond, dat invoering
van vergoedingen desondanks niet zou leiden
tot het stop zetten van de trek van Neder
landse spelers naar het buitenland. Het
hoofdbezwaar tegen invoering van enige
vorm van professionalisme was wel gelegen
in het feit, dat daardoor een enorme afbreuk
zou worden gedaan aan het jeugdwerk met
haar opvoedkundige, culturele en sociale
waarde.
In Nederland wordt de voetbalsport door ongeveer 328.000 personen beoefend
en voor de vraag gesteld „invoering professionalisme" en daardoor „inkrimping
van het jeugdwerk" is het antwoord van de Amsterdamse eerste klassers niet
moeilijk geweest. Bij de beoordeling van het antwoord op deze vraag moet men
vooral niet vergeten
le. dat invoering van beroepsspel alleen dan mogelijk is, indien er minstens 15 ver
enigingen in Nederland bereid worden gevonden om hiertoe over te gaan,
aangezien bij voorbaat vast moet staan, dat een competitie kan worden
gevormd.
2e. het aantal spelers, dat voor vergoedingen in aanmerking komt maximum
plm. 700 zal bedragen, t.w. een eerste elftal, een reserve-ploeg en een junior
elftal van elke beroepsclub.
3e. dat het leven van een beroepsspeler uit de aard der zaak in de meeste gevallen
zeer kort zal zijn, aangezien de invoering van beroepsspel met zich mede
brengt, dat de daarvoor aangewezen clubs ook de vrijheid moeten hebben
Zie vervolg op pagina 4 onderaan.
F. X. A. DRILLING.
0 Burco merkrijwiel