Het grijpen van de Champions League-bokaal in 1995 maakte enorme emoties los. Onvergetelijk was een
dag na de eindstrijd de feestelijke rondvaart door de Amsterdamse grachten van het team en begeleiders.
Deel 2
Naarmate de uren wegtikten
tot het moment van de aftrap,
begonnen de zenuwen toch een
beetje aan mensen te vreten.
Wie vroeg in het stadion was,
kon even beroemde hoofden
kijken. Milan-voorzitter Berlus
coni kwam naar de supporters
zwaaien, en voetbalcoryfee
Bobby Charlton liet even zijn
dunbegroeide hoofd zien. Milan-
supporters kwamen bedelen om
de wedstrijdvlaggetjes die in de
stoelen van het Ajax-vak werden
geprikt, want uiteindelijk zijn
supporters over de hele wereld
hetzelfde.
En toen was daar het begin van
de Champions League-finale van
1995. Zonder Savicevic, zo bleek,
en daarvan leek vooral Ajax
even in de war, want was dat een
voordeel of had Milan een tac
tische meesterzet gaargekookt?
Hoe het zij, Ajax leek onzeker,
misschien wat onder de indruk
van het moment, misschien zon
der de echte vorm aan het einde
van een lang seizoen. Het meer
ervaren Milan was een periode
iets de meerdere. Wel haalde
Louis van Gaal alle journaals en
voorpagina's met een woede-uit
barsting over een gevaarlijke trap
van Desailly ten opzichte van Jari
Litmanen waarvoor niet gefloten
werd, en waarvan Louis aan de
zijlijn een treffende imitatie ten
beste gaf. Het veroorzaakte
zowel hilariteit als een psycholo
gisch effect: het leek de Ajacieden
bij de les te roepen; als de baas
zich zo kwaad maakte, mochten
de spelers ook wel wat meer
hun tanden laten zien. Alors, de
rust werd in ieder geval zonder
kleerscheuren gehaald, en het
kopje thee deed Ajax goed. In de
tweede helft werden Seedorf en
de zieke Litmanen ingewisseld
voor Kanu en Kluivert. Een bere
deneerde gok die goed uitpakte.
Ajax kwam er steeds beter in en
tien minuten voor tijd was er dan
hét moment: de oudste Ajacied,
Frank Rijkaard, prikte de bal slim
op de jongste, Patrick Kluivert,
die een tackle van Boban ont
week en nog net zijn voet achter
de bal kon krijgen. Baresi en
doelman Rossi konden er niet
meer bij, en als in een vertraagde
heldenfilm zagen de Ajax-suppor-
ters de bal over de doellijn schui
ven. Nadat het indianengehuil
was weggestorven, bleek hoe
onmenselijk lang tien minuten
kunnen duren. Op van de zenu
wen zag heel Ajax bij iedere bal
richting Van der Sar zijn leven
aan zich voorbij flitsen en bijna
hardop werd mogelijk noodlot
weggewenst. Toen de negentig
minuten er eindelijk opzaten,
volgden nog twee minuten
blessuretijd. Een paar uur later
(zo voelde het) was daar dan
eindelijk het fluitsignaal van
Craciunescu, de uitstekende
Roemeense scheidsrechter.
Uitzinnig, dansend en huilend
van geluk kon men terug naar
huis, naar het Museumplein, waar
de ploeg de volgende dag werd
gehuldigd. Een voor een werden
de spelers toegejuicht, en zelfs de
wat gênant brallerige speeches
van de trainer en de voorzitter
konden Ajax niet meer deren:
de beker met de grote oren was
binnen, en vandaag was de dag
dat iedereen die zich een gewon
nen Europacup I-finale kon her
inneren, en dat tegelijkertijd
niemand meer bij de 'ouwe hap'
hoorde.
Evert Vermeer