DE DEUR NAAR DE RO
EM
Een donderdagmiddag in maart. Het
Ajax-jeugdhonk van Karei Kamlag is
overvol. Tientallen jonge voetballertjes
verdringen zich rond de flipperkast of
scharrelen doelloos tussen de grote
mensen door, af en toe in bewonde
ring omhoog kijkend naar de imposan
te vanen en foto's.
Ze zijn bij Ajax voor de eerste ronde
van de jeugdinstuif en komen niet al
leen uit Amsterdam en omgeving. Gro
ningen, Drente, Utrecht en Limburg
zijn ook vertegenwoordigd en al die
jonge jongenshartjes gaan nog sneller
kloppen wanneer Louis van Gaal, de
coördinator van de instuif, ieders aan
dacht vraagt. Louis probeert de voet
ballertjes op hun gemak te stellen, de
"examenvrees" zo goed mogelijk op te
vangen. Maar de meesten kunnen hun
nervositeit niet goed de baas, hoe ze
ook hun best doen om zelfverzekerd
over te komen. Het IS ook een span
nende gebeurtenis, een dag waarop
de deur naar de roem wagenwijd kan
openzwaaien of met een smak wordt
dichtgesmeten. Van Gaal vertelt vader
lijk dat aan een eventuele afwijzing
niet al te zwaar moet worden getild.
"Het is maar voor een enkeling weg
gelegd om de echte top te bereiken en
in de eerste plaats gaat het er om dat
de instuivertjes met plezier aan de test
beginnen," probeert Louis, in de hoop
dat de teleurstelling die de meeste
deelnemers te wachten staat niet tot
drama verheven wordt.
Ik weet wat er in die kleine mannen
met hun bleke, stoere gezichtjes en de
grote tassen omgaat.
Toen ik veertien jaar was las ik in het
Ajax-programma dat de jaarlijkse voet-
balinstuif van Ajax binnenkort plaats
zou vinden. Een jaar eerder had ik die
aankondiging ook al gezien, maar het
stille verlangen verloor het toen van de
timiditeit. Bij mijn club, Slotervaart, wist
ik mij één van de besten in het C-1
elftal, maar Ajax was toch andere
koek.
Twaalf maanden later haalde ik het
verfrommelde Ajax-programmablad uit
mijn jaszak en knoopte de datum van
de instuif goed in mijn oren. Ik was
vastbesloten om mijn kans te wagen,
maar de mededeling dat er toestem
ming van de vereniging nodig was,
rees als een enorme berg voor mij op.
Hoe zou ik het bij Slotervaart moeten
zeggen? Was er nou nog maar een
elftalgenoot die met mij meeging, sa
men zou het heel wat makkelijker zijn
om de tijding aan de aardige jeugdlei
der, die me al jaren onder zijn hoede
had, te vertellen. Ik voelde me be
zwaard en stelde de beslissing uit,
maar naar mate de instuifdag naderde
werd ik onrustiger. Drie dagen voor de
instuif stapte ik met knikkende knieën
naar mijn leider en legde hem hakke
lend mijn snode plan uit. Hij keek niet
vrolijk maar hij krabbelde een officiële
toestemming op een blaadje en wen
ste me zelfs succes.
Op de morgen van de Grote Dag
poetste ik voor de derde keer mijn
kicksen. Zorgvuldig had ik mijn tenue
uitgekozen want, vond ik, je moest er
goed uitzien. Als een echte voetballer,
dus niet onverzorgd met afgetrapte
gympen en een gewoon T-shirt, maar
ook niet in het spiksplinternieuw ge
stoken. De trainers bij Ajax zouden
kunnen denken dat je voor het eerst
tegen een bal trapte.
Om je in Ajax-shirt te presenteren kon
natuurlijk ook niet. Dat zou de indruk
kunnen wekken dat je al dacht aange
nomen te zijn en als je dan werd afge
wezen ging je in je Ajax-shirt wel heel
erg af. Nee, het Ajax-shirt was alleen
voor die gelukkigen die al bij Ajax
voetbalden. Ik wilde ook niet in volle
dig tenue van Slotervaart op de instuif
verschijnen. Hoewel ik op mijn manier
veel hield van mijn cluppie, was Sloter
vaart in vergelijking met grote ama
teurclubs als DWS, WA, Blauw Wit en
DCG een vereniging waar je prat op
kon gaan. Ons clubhuis was maar een
klein houten gebouwtje waar lange
zinken bakken de plaats van douches
innamen. Ik vouwde wel het groene
shirt (met nummer zes op de rug) op
maar de gebruikelijke rode broek en
zwarte kousen-met-groene-bies liet ik
thuis. In plaats daarvan vulde ik mijn
voetbalplunje aan met een wit broekje
en witte kousen. De avond daarvoor
had ik voor de spiegel de outfit voor
het laatst getest. Zag er goed uit, con
stateerde ik tevreden.
Behalve (noodgedwongen) de jeugd
leider wisten alleen mijn ouders van
mijn avontuur. Het leek me beter om
mijn avontuur niet overal rond te ba
zuinen. Mocht ik worden aangenomen
dan zou het een positieve verrassing
zijn en werd ik afgewezen dan hoefde
niemand daar iets van te weten. Aan
genomen... afgewezen... die gedachten
spookten door mijn hoofd in Lijn 9 op
weg naar de Watergraafsmeer.
Rond het Ajax-stadion heerste een be
drijvigheid van jewelste. Overal zwier
ven voetballertjes op zoek naar het
clubhuis waar ze zich moesten aan
melden. De eerste keurende blikken
werden uitgewisseld. De meeste jon
gens waren groter dan ik maar daar
was ik aan gewend. Eenmaal op het
veld zouden de verschillen worden
rechtgetrokken.
Eindelijk op Voorland aangekomen viel
het clubhuis van Ajax me eerlijk ge
zegd behoorlijk tegen. De kantine was
klein en benauwd en omdat hij boven
dien overvol was kon ik slechts met
grote moeite bij het tafeltje komen
waar een heer de formuliertjes in ont
vangst nam. Sommige spelers hadden
helemaal niet zo'n papiertje met de
schriftelijke toestemming van hun club
bij zich, maar (hoewel in de adverten
tie van het programmablad duidelijk
had gestaan dat die toestemming
VERPLICHT was) werden ze toch bij
een groep ingedeeld. Ik vond het on
rechtvaardig, op die manier kon ieder
een wel aan de instuif meedoen en
hoe meer jongens zich meldden, hoe
kleiner mijn kans van slagen.
Lang stond ik er niet bij stil want we
moesten ons omkleden. In de bene
pen, vochtige kleedruimte hees ik mij
stilletjes in mijn voetbalkleren. Het hart
klopte in mijn keel, zou dat bij die an
deren ook zo zijn? Er lag iets vijandigs
over de kleine mannen die de kleedka
mer deelden. We beseften dat we van
elkaar afhankelijk waren en tegelijker
tijd ook concurrenten. Niemand sprak,
alleen de twee jongens bij de deur die
blijkbaar van dezelfde club waren. Een
jeugdleider bracht ons naar de trai
ningsvelden voor het stadion waar de
jongere lichting spelers op de uitgezet
te kleine veldjes nog bezig was zich te
bewijzen.
In onze leeftijdsgroep -tussen 13 en
14 jaar- waren er wel honderdtwintig
voetballertjes. Hoe moesten de trainers
daar nou een keuze uit maken, dacht
ik. De opgave leek me hopeloos tot ik
ontdekte dat er ook een ander speler
tje van Slotervaart (in de officiële
clubkleuren) rondliep. Hij speelde bij
ons in de C-3, kon niets, hoe had-ie
het in zijn hoofd gehaald om naar de
Ajax-instuif te gaan? Als er meer van
dat soort gassies waren maakte ik wel
een kans.
Langs het kleine veldje met de kleine
doelen, waar we zeven tegen zeven
speelden, stonden Velibor Vasovic en
Barry Hulshoff te kijken. En verderop
zag ik Bennie Muller en Klaas Nunin-
ga lopen. Het gaf een extra kick en ik
had geluk. Iedere bal die ik raakte leek
door een magneet naar de goede plek
geleid te worden. Er overkwam me iets
zweverigs en ik meende Hulshoff te
gen Vasovic iets over "die nummer zes
in dat groene shirt" te horen zeggen.
Ik voetbalde heerlijk en maakte zes
doelpunten (hetzelfde aantal dat ik
normaal in een half seizoen bij elkaar
schoot) en stapte na de sessie met
opgeheven hoofd naar de kantine op
Voorland. Het kon niet missen. Ik had