Rede 10 december 1949,
uitgesproken door
M. J. Koolhaas in het
Concertgebouw te
Amsterdam, bij de over
dracht van het monument,
aangeboden bü het 60-jarig
bestaan van de KNVB
namens de aangesloten
verenigingen.
Mijnheer de Vertegenwoordiger van H.M. de Koningin, Mijnheer de Voorzitter, Heren Bestuurderen
van de jubilerende K.N.V.B., Dames en Heren.
Als Voorzitter van de Commissie tot aanbieding van een huldeblijk namens de Verenigingen,
aangesloten bij Uwen Bond, zij het mij eerst vergund het Bestuur van den K.N.V.B. van harte geluk
te wensen met dit prachtige 60-jarige Jubileum.
Toen Uw Bestuur ons 14 Maart l.l. uitnodigde in Utrecht bij een te komen, om in overleg te treden
met eenige Uwer Bestuursleden, inzake de viering van dit Jubileum, vernamen wij de wens van Uw
Bestuur om een gedenkplaat in den gevel van het Bondsgebouw te doen aanbrengen ter nagedachtenis
aan alle leden, die ons in den rampzaligen oorlog ontvielen.
Ingevolge deze wens werd een Commissie in het leven geroepen, met het doel gelden in te zamelen
bij alle bij den bond aangesloten Verenigingen, teneinde te kunnen gerake tot het aanbieden van
een waardig monument, dat in overeenstemming zou zijn met Uw verlangen en dat zou strekken tot eer
van en herinnering aan alle bondsleden, die door het oorlogsgeweld gevallen zijn.
Tot onze grote voldoening is dit voornemen thans werkelijkheid geworden en is de Commissie er in
geslaagd, een, naar haar mening, passende vorm te vinden voor het huldeblijk.
Bij de onthulling van het monument, dat zo dadelijk zal plaats vinden, gaan onze gedachten terug
naar de rampzalige dagen van Mei 1940, toen ook Nederland werd geroepen haar zonen te offeren
voor de verdediging van zijn grondgebied.
Wij denken terug aan de tijden van zware beproeving, van grote, smartelijke verliezen, aan een
tijdperk van verdrukking, zoals onze geschiedenis niet gekend heeft.
Maar uit een drang naar vrijheid ging ook een vloedgolf van moed door het Volk van Nederland,
ontstond een nieuw geboren kracht om te strijden, en werden offers gebracht, die als lichtend
voorbeeld zullen voortleven, in vele nageslachten.
In dit licht moet ook de aanbieding van dit monument gezien worden, namelijk als een
HERINNERING aan zwaar betaalde offers, als een DANK aan hen, die hun leven hebben gegeven
in deze heroïsche strijd.
Het monument is samengesteld uit 5 bronzen kasten, waarin in brons gegoten voorkomen de namen
van 2212 sportmakkers, die ons in die jaren ontvielen, een indrukwekkend aantal, getuigenis
gevende, hoe ook de voetbalsport haar droeve tol ruim betaald heeft aan het geweld; haar deel heeft
gedragen in de benarde tijden.
Op de deur van de eerste kast wordt uitgebeeld het oorlogsmonster, dat de doelpalen vernietigde,
zinnebeeld van het verbod der bezetters om de voetbalsport te beoefenen, op de tweede deur
het wegvoeren van onze sportmakkers om in zware gevangenschap, onder talloze martelingen en
wreedheden, het leven te laten.
Op de derde deur het embleem van onzen Jubilerende bond; op de vierde deur de dodenakker met op
den achtergrond het eeuwige vuur, het symbool van de vele kerkhoven, waar de talloze treurenden,
hunne nabestaanden in liefde en smart herdenken en op de vijfde deur, de bevrijding, de
herrijzenis der zelfstandigheid van het Vaderland, tevens de getemperde vreugde, dat alle smart, alle
lijden niet voor niets is geweest.
Boven deze kasten is het eeuwige 'vuur uitgebeeld.
Mijnheer de Voorzitter, ik verzoek U namens de aangesloten verenigingen dit monument wel te
willen aanvaarden, waarbij ik de wens uitspreek, dat het een waardige plaats zal krijgen in ons
bondsgebouw.
Mag ik thans de Heer Pim Muiier, Oprichter en Ere-Voorzitter van onzen bond, verzoeken over te
gaan tot onthulling van dit monument.
10 Dp.c.pmhp.r 1949
23