Ajaxtiental
Onze voorzitter Melchers is een realist en een wijs man. Weet
u nog wat hij schreef in het Maartnummer van ons clubblad
„Met zes punten voorsprong en nog zes wedstrijden te spelen,
mogen we rustig van een goede kans op het kampioenschap
spreken. Om er nu echter al een borreltje op te nemen, lijkt mij
nog iets te vroeg. Een voetbal is rond en aan het verzoeken van
de goden doe ik beslist niet mee."
Dit waren wijze en moedige woorden, want rechtop nuchter
te blijven in de stortvloed van voorbarig optimisme in en buiten
Ajax, en niet het minst in de pers, daarvoor was koele wijsheid
nodig met het risico voor „défaitist" versleten te worden.
Jan Melchers is een wijs man; hij heeft trouwens bij mij in
de straat gewoond. Nou dan!
Natuurlijk hadden de optimisten-zonder-reserve óók gelijk.
Het zou kortweg tè zot zijn geweest indien een ploeg als die
van Ajax met zulk brillant en doeltreffend spel, waarvan de
Grote Pers schreef, dat het tot een voor Nederland ongekende
hoogte rees, niet kampioen zou worden.
De „Schoonheidsprijs" had. ons team al verworven vóór het
kampioenschap een feit was. Zegt u niet, dat voor zulke mooie
titels „de lommerd geen cent geeft".
Ik heb het al eens meer betoogd: men moet ook Betaald
Voetbal niet tè zakelijk zien, de club niet en de spelers niet.
Di Stefano ik bedoel die van de opera, niet die van Real
Madrid geniet naast zijn gage ongetwijfeld ook van het
dankbare applaus. Maak van de voetbalsport geen voetbal
circus
Mooi voetbal is naast spanning wel degelijk een publiek
trekkende factor. Aan twee sprekende voorbeelden hebben wij
dit kunnen constateren: AjaxVolendam trok ondanks het ge
brek aan spanning en ondanks de concurrentie van het Olym
pisch Stadion vol bezette tribunes. En bij AjaxSparta bleven
bij de stand 50, een kwartier na rust verkregen, de toeschou
wers tot het einde geboeid zitten kijken naar het weergaloos
mooie aanvalsspel. De laatste van „Ajax' tiental" is een fraaie
telg, met indrukwekkende scorings-cijfers: 11445.
Dat van de 6 nederlagen er 5 met oneven goal verloren wer
den, is ook iets dat aandacht verdient.
Hieronder vindt u een overzicht van de jaren 1918 t.e.m. 1960.
De dik gedrukte getallen geven aan dat Ajax in dat jaar af
delingskampioen werd. Staat er bovendien nog een vette N
achter, dan duidt dit op een tevens behaald Kampioenschap van
Nederland.
1918
N
1932
N
1947
1919
N
1933
1948
1920
1934
N
1949
1921
1935
1950
1922
1936
1951
1923
1937
N
1952
1924
1938
1953
1925
1939
N
1954
1926
1940
1955
1927
1941
1956
1928
1942
1957
1929
1943
1958
1930
1944
1959
1931
N
1946
1960
De geschiedenis herhaalde zich
Toen ik op die gedenkwaardige 26ste Mei na de uiterlijke
jubel vol binnenpret naar huis wandelde, drong plotseling tot
me door: „Hè, bij het vorige kampioenschap van 1957, óók in
het Stadion, was het óók 51 en 01 met de rust." De illusie,
dat dit alleen mij in het geheugen schoot, verloor ik ras; twee
uur later vertelde Keizer hetzelfde verhaal aan de televisie
kijkers.
Maar er is nog een merkwaardige overeenkomst. In 1957,
zowel als in 1960, ontbrak in de laatste beslissende wedstrijd
een man, die verder aan alle wedstrijden had deelgenomen en
in het succes een belangrijke rol had gespeeld. In 1957 was
hetBleijenberg en in 1960 Cees Groot. Dat in 1960 juist
Bleijenberg de taak van Cees Groot in de laatste wedstrijd
moest overnemen is extra opvallend.
De geschiedenis herhaalde zich nog eens, n.l. dat de invaller
„topscorer" werd in een wedstrijd tegen Feijenoord. Nu was dat
Wim Bleijenberg. In 1933 was het Piet Oudendijk, die als in
valler voor Piet van Reenen vijf goals scoorde; Feijenoord werd
met 71 geslagen door een Ajax-team dat drie invallers telde,
want behalve Piet van Reenen ontbraken ook Jan iSchubert
nu „frontsoldaat" voor het betere voetbal en Joop v. d. Put-
telaar.
De Pers bejubelde (en overschatte) Oudendijk, die zichzelf
nu ook te hoog ging waarderen, ontevreden was met zijn ver
dere bestaan als invaller en naar een andere vereniging ging.
Enkele wedstrijden mocht hij daar in het eerste elftal spelen,
doch verdween daarna uit het voetbalnieuws.
Er ontbraken haast vanzelfsprekend nog meer verdien
stelijke medewerkers in de laatste wedstrijd. Het aantal spelers,
dat meebouwt aan een kampioenschap ligt nu eenmaal meestal
dichter bij 2 x 11 dan bij 1 x 11. Van Drecht en v. Ham bijv.
leverden ook een zeer belangrijke bijdrage. De foto in „Sport"
en „Sportwereld", waarop niet alleen de elf, die de uiteindelijke
zege bevochten, maar waarop ook door foto-montage Cees
Groot, v. Drecht en v. Ham afgebeeld waren, was er een naar
mijn hart, het blad van Kick Geudeker waardig.
Onze club heeft in de afgelopen maanden, vooral na ons 60-
jarig jubileum, vele journalistieke pennen in beweging ge
bracht. Wat mij opviel was, dat in de vele beschouwingen en
interviews niet één de merkwaardigste karaktertrek van onze
club naar voren wist te halen. Nu is dat wel begrijpelijk, want
de meeste van onze sport-scribenten verkeren in de overi
gens gelukkige omstandigheid, dat zij uit eigen ervaring
slechts een kort stukje van de Ajax-geschiedenis kunnen be
schrijven. Bij de meesten gaat het niet verder dan de periode
na de 2de wereldoorlog; slechts enkelen kunnen terugkijken
tot de roemruchte dertiger jaren of nog iets verder. Een paar
weken geleden kwam ik op een kantoor, waar temidden van
„andersdenkenden" een vurig Ajax-aanhanger zat, die z'n
A.O.W. in niet ver verwijderde tijd al ziet opdoemen. Hij vroeg
mij: „Mijnheer Desmit, kunt u er een verklaring voor geven
„Nee," zei ik want ik wist wat hij wilde vragen, n.l.: „Hoe
is het te verklaren, dat Ajax steeds maar weer als topclub
naar voren komt, nu al meer dan 40 jaar lang?" En hier is de
sterkst opvallende eigenschap van onze club gegeven: Ajax,
de club, die terug komt.
Werpt u nog maar eens een blik op de tabel; hoe mooi de vet
gedrukte jaren verdeeld zijn over het 42-jarig tijdperk.
Laten we ook eens kijken naar het deelnemerslijstje van de
Westelijke 1ste klasse, waarin Ajax haar tweede eerste klasse
periode (in 1917) startte: Ajax, Blauw-Wit, Haarlem, Hercules,
H.V.V., U.V.V., D.F.C., H.F.C., Sparta, H.B.S., V.O.C. Quick.
Behalve Ajax is er nu nog slechts één in de topklasse terug te
vinden n.l. Sparta, maar dan nog met dit verschil, dat alleen
Ajax' verblijf in de hoogste klasse continu was. Waren we een
Katholieke voetbalclub dan konden we het nog op de schouders
van een pientere beschermengel schuiven, doch aangezien we
uit de Grieks-Mythologische sfeer stammen, waar, althans zo
ver ik weet, geen schutspatroons voorradig zijn, gaat dat niet.
Trouwens dan zou Hercules, in 1918 nog een geduchte tegen
stander met voorhoedespelers als v. Dillen en één met een dub
bele naam, die ik desondanks vergeten ben, wel erg te moppe
ren hebben.
Een verklaring voor de steeds weer terugkerende rood-wit-
successen ik zei het reeds kan ik niet geven. Hoe zou ik