A. van Wees ét Zonen Wij gereserveerden Van het Secretariaat 1fan de Penningmeester Uit de Ziekenkamer 13 Degenen, die zich bij het roemruchte Ajax, in een periode van 14 dagen, zo lekker, knus, 334 uren in de hoek gedrukt mogen voelen laat ik nu maar niet nog duidelijker worden beleven rond pak weg 2 uren van serene vreugde, zo ge wilt: blijde sereniteit. Wij zitten, bij de gratie van Ferdinand's September-stempeltje, „gereserveerd". Voor de organisato risch, en stelselmatig, verdrukten is dat al héél wat. Indien men niet bezit hetgeen men bemint, behoort men te beminnen wat men heeft: „quand on n'a pas ce qu'on aime, il faut aimer ce qu'on a". En zo de gereserveerden de andere gereserveerden eens be- deesdelijk, subsidiair: wat vrijmoediger, bezien, weten wij toch iets te hebben bereikt. Men mist misschien, sedert enige tijd, doch vermoedelijk niet voor goed, een befaamd deskun dige, grote Ajacied uit vroeger jaren, in ons midden. Ook een ander technicus wordt door de „Schapen" dusdanig in beslag genomen, dat hij voor de „Bokken" nauwelijks tijd over heeft. Maar wat staat daar al niet zo tegenover een dergelijk gemis? Ik sla een beetje aan het opsommen: de machtige hotelleider, souverein van twee notoire hoofdstedelijke logies-instellingen; de gynaecoloog, die geen wedstrijdje mist, door ons aller vriend Hoven vergezeld; de „haute couture" in haar verschillende ge ledingen; meneer de consul uit een West-Europees, niet al te groot, rechtsgebied en in ieder geval even vredelievend als wij. Soms bestuurderen van de K.N.V.B. zelve, die ik met uit zondering van u, Henk persoonlijk niet ken en wier namen ik slechts, uitermate respectueus, waag te fluisteren, gelijk in de dagen van hoogspanning vanwege de controverse amateu risme/professionalisme, fluweelzacht door het medium der publiciteit heb geraakt. Daarnevens het legioen der mij, deels bekende, deels onbekende, Ajax-schonen in de leeftijden X en Y, alsmede de beauties van elders op de achterste rij. Te weten de al dan niet houwelijckse staat verkerende jofferendie het bezoekende elftal plegen te vergezellen. Ongeacht of zij nu thuis behoren in het gezapige land van „Mestreech" of Twente, dan wel bewoonsters zijn van „Uterècht, mien stad" („Goei- daaag!"). Ter wille van de hoffelijkheid kijk ik slechts twee maal per wedstrijddriekwartier naar hen om, vooral nu mijn lijfarts mij constant remedia tegen stijve nekken heeft doen toekomen, 't Geeft niet, want de periodieke stijging der wel stands- (of onderstands-?) grenzen doet mij vroeg of laat toch in een ziekenfonds belanden. En verder gij anderen, waarvoor ik gaarne, indien aanwezig, het hoedje licht en die ik met ongeveinsd sportgenoegen de hand ter clubbegroeting reik. Om onze harten slingert zich die onzichtbare band, waarmede verongelijking of géén veron gelijking het Ajax-begrip tot het einde onzer dagen is ver weven. Waarvan akte! Anderen, die, waar men hen ook in die andere 334 uren der veertiendaagse periode tegen het broze lijf mocht lopen, zich tot mij, naar ik ootmoedig veronderstel, minuscuul voelen aangetrokken, gelijk mijn gevoelens, duide lijker, zich tot hen richten: mutuele deelgenoten der „rood witte schare", de trots van Amsterdam, een voetbalmonument uit het midden der twintigste eeuw. Met zekere voordracht, intentioneel, heb ik één persoonlijk heid even vergeten, u mevrouw, sinds jaar en dag ter zelf der rij als ondergetekende, bij thuiswedstrijden, „fauteuil d'orches- tre" gezeten. Er zijn tussen u en mij, tegenwoordig, weliswaar enkele andere persoonlijkheden genesteldmaar dat mag mij niet verhinderen, zo tegen de jaarswenteling, nog eens te ge tuigen van mijn bijzondere, zij het dan behoorlijk afgeremde, sympathie. Ik genoot, geniet, en hoop nog vaker te genieten van uw plezante opmerkingen, die de voetbalsport, zo nodig, terugbrengen tot haar enig-juiste proporties in dit woelige maatschappelijk leven in den jare 1956 en, naar wij vrezen, volgende overeenkomstige tijdkringen. Ik groet u, en uw heer gemaal, vanaf deze publicistische plaats, nu de Oudejaars- champagne bij monetair beter behuisden dan uw chroniqueur haast weer fonkelend in de glazen parelt. Gelijk ik, mits deze, geheel Ajax, altijd een deel van mijn bijzonder weinig impor tante leven, heilbeden doe toekomen, die alles goeds inhouden. In het Latijn zegt men het aldus: „Quod felix, faustum, fortunatumque sit!". Het zal mij, hoop ik, vergund zijn, bij voor de hand liggende gelegenheid, velen uwer nog de Nieuwjaarshand te drukken De beste borrel Verkrijgbaar in elke goede slijterij Indien niet voorradig bel ons op3 54 58 - 4 88 80 en Uw slijter bezorgt het U thuis en dan mij weer schielijk terug te trekken in de spelonken van het gezonde, maar evident-onaanzienlijke, donateursbestaan. Wég, vergeten. Indien gij eens wist welk een „reserve" en „gereserveerd heid" is weggelegd voor hen, die met een slot-compliment voor de manier, waarop onze vriend „Brown" steevast en, onverflauwd van ijver, dit maandblad redigeert zich 2/336 delen van de veertiendaagse cyclus mogen noemen, gelijk de synopsis dezer bijdrage al aanwees,. „Wij, gereserveerden" E. W. CATZ. Aangenomen als Juniores B. B. Geel, J. H. Konings en J. Lohman. Aangenomen als Welp: R. Bonnet, R. Boomgaard, E. Fokke, P. Tol en P. M. Welling. Adresveranderingen Beleefd verzoek, voortaan adresveranderingen op te geven aan de administratie van de A.F.C. „Ajax", Middenweg 401, Amsterdam-O. Verloofd: de heer P. van der Kuil en mej. T. Aardenburg. Onze hartelijke felicitaties. Diploma's 2e halfjaar seizoen 1956/'57, zijn vanaf heden be taalbaar bij de administrateur der A.F.C. „Ajax", Midden weg 401, Amsterdam-O., of door storting op Postgiro rekening no. 123977, penningmeester „Ajax", Maasstraat 192, Amster- dam-Z. Na de wedstrijd AjaxD.O.S., 30 December a.s., zijn de diploma's eerste halfjaar niet meer geldig. Voor de wedstrijd AjaxB.V.C. „Amsterdam", 6 Januari 1957, de eerste wed strijd in het nieuwe jaar, wordt op het oude diploma beslist geen toegang verleend. Men gelieve hiervan goede nota te nemen. De heer W. Portengen, donateur van onze club sinds, ja sinds wanneer eigenlijk? U kent hem natuurlijk (driehonderd pond en rood-witte shawl) is ernstig ziek. In het sanatorium „Zonnestraal", Hilversum, wordt deze Ajacied, door dik en dun, verpleegd, hoopt daar zo spoedig mogelijk genezing te vinden. Zijn vrouw brengt hem van alle wedstrijden, gespeeld door ons eerste elftal, verslag uit. Tot in de finesses, want daar staat hij op en als Van Dijk en zijn mannen hebben gewonnen, is het een feestdag. Wie van zijn Ajax-vrienden schrijft hem eens? Het adres weet men nu. Van deze plaats wensen wij de heer Porten gen een spoedig en algeheel herstel toe. En, indien mogelijk, nog dit seizoen een paar mooie matches in ons stadion. BROWN.

AJAX ARCHIEF

Clubnieuws Ajax (vanaf 1916) | 1956 | | pagina 13