tea**
Malle Gevallen
't MEUBELPALEIS mieuwemdijki64-i70 Amsterdam tel. 49269
-
5
De club stond er niet zo bijster goed voor. Ook zij had geofferd
aan de Mammon. Spelers, die reeds vele jaren de clubkleuren
met veel of weinig glorie droegen, waren bezweken voor de lok
stem van de plotseling opgedoken Geldgod en hadden afscheid
genomen. Dat afscheid-nemen bestond in de meeste gevallen
uit een kort briefje, een briefje van een paar regels: „hiermede
bericht ik U, dat ik bedank als lid enzMeer kon er niet
af, of, was te veel moeiteTeken des tijds!
De voetbalschoenen, eigendom van de club, werden zo lang
ge:eend(!) en voor de restde groeten! Niemand deed de
groeten terug. Men vond het niet leuk! Bestuursleden hadden
alles gedaan om te redden wat er te redden viel, maar ja, ga
er eens aanstaan in een tijd, waarin de vraag „hoeveel-word-ik
er-beter-van" prevaleert.
Tegen de geldstroom viel niet op te roeien en de club kwam
op het hellend vlak. Zij zakte bij de week en toen het einde van
de competitie in zicht kwam, zat het degradatiespook in de goot
van de kleedkamer. Zijn benen bungelden over de rand en hij
grijnsde, grijnsde zoals een spook maar grijnzen kan. Over enige
uren zou hij de buit binnenhalen, want de laatste wedstrijd,
strohalm waaraan leden en supporters zich vastklampten
stond voor de deur. Die laatste strijd zou beslissen, zo niet over
het voortbestaan, maar dan toch wel over de wel *and van
de club.
De Voorzitter, een man met onbestreden redenaarstalent,
voelde zich geroepen, aan de rand van de degradatiekuil, die
met wijd-open muil gaapte, iets bemoedigends te gaan zeggen.
Even voor de aanvang van de „alles-of-niets-strijd" trad hij de
kleedkamer binnen, schraapte zijn keel en verzocht om „een
ogenblik-stilte". Hij had iets te zeggen. Schoorvoetend stonden
de „to be or not to be"-strijders op, schaarden zich om hun
voorzitter. Zoals reeds gezegd, sprak de leider goed, zelfs met
verve, maarhij sprak met een traan in zijn stem. Tegen
over voetballers, die staan te trappelen om de kleedkamer uit
te rennen, beslist een te zware handicap. Maar goed, de spelers
stonden er en hun „big boss" stak van wal. Zijn tranige speech
luidde als volgt: „Jongens, veel zal ik niet zeggen, vandaag heb
ben we onze laatste kans, als we verliezen is de club verloren.
Vecht maar sportief (dat moest erbij) voor de eer van
de club, dat de vonken eraf vliegen. Ik reken op jullie. Good
luck!" De jongens zeiden niets, keken naar hun schoenen of
sjorden aan hun voetbalbroek. Zij dachten echter wel iets.
Iets, wat voetballers wel eens meer denken als ze worden toe
gesproken. Duidelijk omschreven komt het neer op „verrek
vent". Eén speler dacht dat beslist niet. Een nieuweling! Pas
in de club opgenomen had hij als d^elverdediger in een lager
elftal de aandacht getrokken en was hem nu de eer te beurt
gevallen, mee te helpen de club te redden. Aandachtig had hij
naar de traanstem geluisterd, onder de indruk en geconcen
treerd was hij het veld opgelopen. Als er een goal moest vallen,
dan „over-zijn-lijk"
Vijf minuten was de strijd oud, toen de eerste goal viel. De
nieuwe doelman leefde nog, maar lag achter in het doel en
huilde. Dikke tranen biggelden langs zijn wangen. Clubgenoten
schoten toe, spraken woorden van moed en even later ging de
strijd verder. Een miezerige shooter, tussen de handen en de
benen van onze doelwachter door, tilde de score naar 0—2. In
de goal lag een gebroken man. Hij schokschouderde en jam
merde met omfloerste stem, „nu zijn we verloren".
Verslagen groepten zijn clubmakkers bijeen. Niemand sprak,
men keek slechts toe; hoopte op een oplossing. De oplossing
kwam. Via de mond van de captain. Hoffmann-druppels!
Met de ontredderde doelman in hun midden trokken de spe
lers in optocht naar de kleedkamer. „Hoffmann-druppels", zei
de captain weer. Nu tegen de E.H.B.O.-man. „Twintig stuks,"
oreerde deze vakman. Veertig druppels verdwenen in een met
water gevuld glas. In één teug sloeg de patiënt het drankje
naar binnen. De strijd werd voortgezet. Fantastisch spel van
de met H.D. gevulde doelman, deed de kansen keren.
Rust 12.
Kort na de hervatting werd het gelijk en wat de tegenpartij
ook probeerde, de doelman was niet meer te passeren. De
onmogelijkste ballen ranselde hij uit zijn doel, de hardste
schoten vonden een einde in zijn klemvaste handen. De tijd
verstreek. Reeds daagde het glorieuze einde, nog enige minu
ten en de club was gered. Maarin de dakgoot grijnsde
nog steeds het spook. Hij zou zijn buit niet laten glippen. Tien
seconden voor het einde viel de slag. In de lange reeks jaren,
dat de voetbal over de grassprieten scheert, zijn er onnoe
melijk veel doelpunten gevallen. Goede, slechte, miraculeuze,
fantastische en miserabele. Het doelpunt, dat de club de das
omdeed, kon met het volste recht solliciteren naar de titel
„Wereldkampioen der Miserabelen". Zelfs de jongste adspirant
had er zijn hand niet voor omgedraaid, de bal, die met de speed
van een slak-op-topsnelheid naar het doel rolde, te stoppen.
De doelman stak er geen vinger naar uit.
Tot ontzetting van spelers en supporters verdween de bruine
knikker tergend langzaam in het net. De Hoffmann-druppels
waren uitgewerkt. Tien seconden te vroeg!
„Hai-je-de-poet-bai-je
Het was uitgelekt. De „kei" van het eerste elftal stond in
contact met een beroepsvoetbalclub. Hij was „benaderd". De
hele buurt stond op z'n kop ener moest iets worden ge
daan. Supporters en leden staken de hoofden bij elkaar, lieten
lijsten circuleren met als resultaat een succes, dat alle verwach
tingen vèr overtrof. Een niet te versmaden bedrag kwam op
tafel. Een delegatie, zou met de „kei" gaan praten. Er werd
een afspraak gemaakt. Op de vastgestelde datum trok de dele
gatie, met de voorzitter van de club aan het hoofd, naar de
woning van de „kei". Of de heren maar boven wilden komen.
De heren klauterden naar driehoog en traden binnen. Om de
tafel zal vol verwachting de hele familie, behalvede „kei".
Die hing zitten kon je het beslist niet noemen in een hoek
van de kamer, zonder boord en zonder das, in een al aardig
versleten crapaud. Hij hing daar, alsof de hele affaire hem
geen barst aanging. De voorzitter opende het debat, sprak ge
voelvol over de voetbalopvoeding van de zoon des huizes, over
alles wat de club voor hem, toen hij nog adspirant was en later
in zijn juniorjaren, had gedaan en, dat hij het zeer jammer zou
vinden (het kardinale punt), als de „kei" vertrok. Pa en moe
voerden het wederwoord! De „kei" bemoeide zich nergens mee,
staarde slechts naar het plafond, alsof daar iets schoons te
zien was en kloof gedachteloos aan de resten van zijn nagels.
Pa voelde met de club mee (wat moe met enthousiasme be
aamde), was erg dankbaar voor alles wat men voor zijn jongen
had gedaan, maar ja, geld was geld en het aanbod van de be
roepsvoetbalclub erg aanlokkelijk. De voorzitter begreep, dat
het de verkeerde kant opging. Als laatste troef begon hij over
Bi
A. ZWARTEPOORTJE