De Oester Bar
Eerste klasser zonder school
10
I
Ajax is niet altijd een bijzondere club geweest. Er was een
tijd, dat van het befaamde Ajax-spel nog geen sprake was. Dat
is tegenwoordig ook niet het geval, zullen pessimisten onder
U mij voorwerpen. Zegt U dit niet al te hard. Stuur 10 juniores-
en adspiranten-elftallen in het veld, trek al deze knapen een
ander shirt aan en in minder dan een kwartier haalt U het
elftal, spelende in het U niet bekende costuum, er uit als zijnde
een Ajax-ploeg.
Waar zit hem dat nu in? Dat is niet zo eenvoudig te zeggen.
Is het de spelopvatting, de wijze van balbehandelen en die van
het passeren naar een medespeler, die vaak anders zijn dan
anders Al dat soort dingen dat blijkbaar nog steeds doorwerkt
uit de tijd dat Jack de leiding had en dat bewust of onbewust
door de jongere generaties is overgenomen? In ieder geval is
het ,,een soort spel" dat altijd weer opvalt, al wil ik allerminst
beweren dat het altijd beter zou zijn en zeker niet altijd succes
voller dan dat van de tegenstander.
Als ik nu beweer, dat Ajax niet van de aanvang af een bij
zondere club is geweest, bedoel ik daarmee te zeggen dat Ajax
niet in de z.g. Ajaxschool geboren is. Begrijpelijk; voor geboren
worden is de school niet de meest geschikte plaats. Een school is
er om te leren en leren vergt tijd. Daarom is deze Ajax-school
gegroeid.
Niet altijd was Ajax een club om „over naar huis te schrij
ven". Des te meer respect moeten we hebben voor een Hoge-
schooldressuur die niet maar zo is aangewaaid, maar waarvoor
hard en naarstig is gewerkt onder de eminente leiding van Jack
Reynolds en diehaar ontstaan dankt aan de degradatie
van Ajax' eerste elftal.
Ajax-school! Veel geprezen naam, veel misbruikt woord
tevens.
Toch, die school was en is er. Onmiskenbaar. Al zijn de rap
porten der scholieren dan de laatste jaren niet meer zó óm er
cum laude aan toe te voegen om van „summa cum" maar te
zwijgen.
Maar hoe de situatie gedurende de laatste veertig jaar ook
moge zijn geweest, er was van de eerste wereldoorlog af steeds
een Ajax-school.
Groot (s) en toch entre nous.
Doch ik wil het hier nu eens hebben over het eerste-klasse-
Ajax van vóór die school, het Ajax uit mijn jeugdjaren.
Als met zoveel dat worstelen moest om boven te komen, was
ook de club van Stempel, Dade en Egeman voorbestemd eerst
te struikelen om des te beter te kunnen springen. Ons aller
waardering voor hen die deze scholing onder extra moeilijke
omstandigheden wisten door te zetten, te bereiken en te be
houden, kan er slechts te groter om zijn.
Alleen zij die de oude toestand hebben gekend, bunnen het
gevoel van heimwee verstaan waarmee we aan de vroeger zo
vertrouwde omgeving terugdenken; de plaats waar Ajax zijn
allergrootste triomfen heeft gevierd. Hoevele stappen zouden
wij hebben liggen op dat knusse veld met zijn gezellige pan
toffelparade tijdens de rust, het oude veld van Meerse klei even
voorbij en schuin tegenover Frankendael
Hoevele stappen liggen er echter al weer niet op het thans
zo snel gaat de tijd - reeds niet meer nieuwe Ajax-stadion
Daan Roodenburghs bouwwerk, het meest grootse en grootste
club-stadion van Nederland? Dat nieuwe Meerse veld, zonder
De Parel van het Ijeidseplein
en Visrestaurant
-k
1.1:1 i»M'.ri.i:i\ 10, Tel. 32»ss
(aan één kant jammer) die onvervalste Meerse bijna, legen
darische klei, maar met een goed gedraineerde, opgebftichte
laag „laagveen". Even voorbij en schuin tegenover de niet min
der historische grond van het voormalige Oud-Roosenburgh.
Van die Plaetse Oud-Roosenburgh naar de Sportplaats van
Roodenburgh, ziedaar de uitgestippelde lijn van het Amster
damse eerste klasse voetbalen de oi^e Diemermeer. Deze lijn
keert als bij een cirkel naar haar uitgangspunt terug en het
mag op zijn minst aardig,, zo niet eigenaardig heten, dat reeds
bijna eeuw geleden vrijwel op deze zelfde plek het beste
Nederlandse voetbal werd gespeeld door R.A.P.een traditie
door Ajax vrijwel ononderbroken voortgezet. Zouden ook hier
de zoveel besproken aardstralen een rol spelen? Ook het oude
Ajax-terrein lag dan blijkbaar in die cirkel, in dat magnetisch
veld, om het maar eens erg aardstralerig te zeggen.
Het begrip „Ajax".
Het 54-jarige en derhalve reeds vier jaar lang Gouden Ajax
van thans moge dan geen Gouden Ploeg hebben als in het
lustrum 19151920 of als in het decennium 19291939, het
apert aparte uit genoemde vijftien jaren heeft het altijd weten
te bewaren.
Ajax!
Geen naam, maar een begrip. Hoe dikwijls heeft het ons doen
juichen, jubelen, stampen, toeteren en claxonneren?
A-J-A-XAmsterdam Juicht, Amsterdam Xylophoneert
(Ho, ho, wie heeft er nou zo maar de beschikking over een
xylophoon
En nu is het niet veel minder dan mijn noodlot geweest, dat
het juist in de enige periode van inzinking in het hoofdstedelijke,
lees: Meerse eerste klasse voetbal was, dat ik op de meest
ontvankelijke leeftijd mijn eerste indrukken van het beste voet
bal dier dagen bij Ajax moest opdoen.
Dat Ajax, dat nederlaag op nederlaag te slikken kreeg.
Hoe zalig als de jongenskiel
Mei 1911Ajax heeft het oude Hercules er uitgeknikkerd
en Amsterdam is weer een eerste klasser rijk. De tijd van R.A.P.
zal gaan herleven. En zo sta je dan als jongen van een jaar of
twaalf Zondagsmorgens 11 uur geleund tegen de brede doorn
haag, die boer Oostveen (of was het De Vos, de latere con
cierge daar zeker niet geheel doelloos om die moestuin heeft
aangebracht. Te wachten tot het meest Zuidelijke loket van de
Zuidelijke ingang zal opengaan. Het loket waarop het bordje
hangt: „Jongens (t.m. 14 jaar) 10 cents".
Er staat al een hele rij. Jongenskaarten immers zijn beperkt
in aantal en jongens willen, neen moeten uit gezonde levens
drang en omdat hun lichaam nu eenmaal verhoudingsgewijs
niet zo groot is als hun „waffel" vooraan staan. En om nog
veel meer redenen, zoals U straks zult zien.
Om 12 uur („of dat hokkie nooit open gaat") is het zover en
we rennen naar de staantribune West. Om maar vooral een
plaatsje aan het hek vóór die staantribune te veroveren. Vlak
achter de goal. Slechts gescheiden door een troebele prutsloot.
Enkele jaren later zal over dit slootje een soort van wijdmazig
kippengaas worden aangebracht. In welk gaas dan prompt
grote gaten zullen vallen, waardoor de bal somtijds verdwijnt,
met als gevolg dat het een hele tijd zal duren voor zo'n bal er
onderuit gewurmd en opgevist is. Doch nu worden de voorste
rijen aan dat hekje nog getracteerd op het hoog opspattende
blubberwater met kroos, als er een bal „net naast gaat". Maar
dat zijn zo van die kleine ongemakken die je er als aankomend
galgebrok graag voor over hebt.
Gerrit de Kapsonesgast.
Op de eerste rij staan, of liever hangen op het hekje, betekent
immers slechts enkele meters verwijderd zijn van Gerrit Ziege-
ler, Ajax' goalie? Je hebt je zaddoek en als je geen zaddoek
hebt, je onafscheidelijke gassie om de modderschade doeltref
fend te herstellen. Gerrit heeft eveneens zijn onafscheide
lijke pet met klep, die hij pas opzet wanneer hij zijn doel gaat
betrekken. Dat doet hij dan altijd op dezelfde manier. Ter hoogte
van de penaltystip zet hij dit hoofddeksel tweehandig op, z'n
handschoenen onder zijn oksel geklemd. Vervolgens draait hij
zich om en loopt achterwaarts naar zijn doel, onderwijl z'n échte
keepershandschoenen aantrekkend.
„Hij heit kapsones", wisten de volwassenen achter ons op de
staantribune. Maar zij die Gerrit kenden, wisten beter. Het is
de bescheidenheid, bleuheid mogen we wel zeggen, van deze
17-jarige. Gerrit zal mij dit niet euvel duiden. Vijf en twintig
jaar later, in de beruchte „Cent Kilo's", was hij nog altijd
even bescheiden, zij het dan niet meer bleu. Verlegenheid is