Van Kuilen en Kiezel
Burgerlijke Stand
Van het Secretariaat
voegen, dat in zulke gevallen van sprinten de zaken wat anders
komen te liggen. Maar laten wij afzien van dat laatste getal;
waar het om gaat is dit, dat wij bij flinke lichamelijke arbeid,
en dus bij sport, niet te maken hebben met een toeneming der
stofwisseling van enkele procenten, maar altijd met honderd
tallen van procenten. Zo lang een sportprestatie duurt, is de
stofwisseling dus al gauw 5 a 10 maal zo hoog als zij in rust
was. En om dat te bereiken, moet er in ons organisme heel wat
gebeuren. Het bloed moet de zuurstof en de voedingsstoffen nu
in extra grote hoeveelheden naar de verbruikplaatsen (in de
eerste plaats de spieren) brengen en deze bloedtoevoer zal dus
versterkt moeten worden. Dat is in de eerste plaats een taak
van het hart. In rust pompt dit bij een normale volwassene
ongeveer 4 liter bloed per minuut; bij zeer intensieve arbeid
loopt dit wel op tot 20 liter per minuut, dus het vijfvoudige.
Ook de ademhaling zal opgevoerd dienen te worden, want er is
meer zuurstof nodig; en inderdaad, terwijl wij in rust ongeveer
8 liter lucht per minuut in- en uitademen, kan dit bij zware
arbeid wel 80 liter, dus het 10-voudige- worden. Ook de uit
scheidingsorganen zullen meer arbeid moeten verrichten, de
warmte-regulatie wordt extra belast, de spijsverterings-orga-
nen zullen (zij het als regel na de eigenlijke arbeid) meer te
doen krijgen, het zenuwstelsel functionneert intensiever; in het
kort: het gehele organisme in al zijn onderdelen werkt tijdens
lichamelijke arbeid op een sterk verhoogd niveau.
Nog eens: het gaat hier niet om kleinigheden, het gaat om
veelvouden, en de kans dat het organisme, niettegenstaande zijn
wonderlijk prachtig vermogen tot aanpassing, eens in een of
ander opzicht te kort zou schieten, is niet denkbeeldig. En
daarom is het ook voor de sportbeoefenaar die werkelijk geheel
fit is, toch nodig om zich af en toe te laten nazien, opdat hij
tijdig gewaarschuwd zij als mocht blijken dat hij toch te veel
van zijn lichaam vraagt.
Evenwel, de mens, en zeker de jeugdige sport-enthousiast,
zoekt gaarne, vaak tegen beter weten in, de weg van de minste
weerstand. Hij voelt zich gezond; hij vindt zo'n keuring lastig;
hij beschouwt zo'n onderzoek op zijn gunstigst als een nood
zakelijk kwaad; hij meent (elk excuus is hem welkom, ook al
moet het er aan de haren bijgesleept worden), dat de kosten
voor die keuringen te zwaar op zijn budget drukken; hij is bang
(en dat is menselijk, maar toch in strijd met zijn eigen be
langen) dat hij afgekeurd zal worden en dus niet tot de be
oefening van zijn geliefkoosde sport zal worden toegelaten.
Ik zal de laatste zijn om tot op zekere hoogte al deze meer
of minder (maar dan toch als regel minder) steekhoudende
argumenten van jeugdige sportliefhebbers niet te kunnen be
grijpen. Wat niet wil zeggen (het zij voor alle zekerheid nog
maar eens duidelijk vermeld) dat ik ook de minst zwakke van
die argumenten maar enigszins als doorslaggevend beschouw.
Maar al die argumenten worden gebruikt en het ligt op onze
weg als ouderen en meer ter zake kundigen om de sportbeoefe
naars tegen zichzelf te beschermen. Het is onze plicht vooral de
jongeren het besef bij te brengen dat geneeskundig onderzoek
vóór men met sport begint, en zo lang men aan sport blijft
doen, niet bedoeld is als een lastige inmenging of plagerij, zelfs
niet als een overbodige luxe mag worden beschouwd, maar een
der middelen is om de sport in algemene zin en ten opzichte van
de individuele beoefenaar beter aan zijn doelhet bevorderen
der gezondheid te doen beantwoorden. Bij het tot stand brengen
van dit juiste begrip kunnen en moeten de sportbonden, de
verenigingen, de clubs, ingeschakeld worden. Vooral de leiden
de figuren in verenigingen en clubs kunnen door woord en daad
er toe bijdragen dat de leden een geneeskundig onderzoek niet
zien (op zijn zachtst genomen) als een noodzakelijk kwaad,
maar als een heilzame maatregel, die hunzelf en de sport alleen
ten goede komt. Het kan en moet, door deze opvoeding van
onder af, zover komen dat iedere sportbeoefenaar het prettig
vindt af en toe gekeurd te worden, te weten dat hij nog fit is
en redelijkerwijs nog weer enige tijd mee kan doen. Dat hij het
ook leert waarderen, hoe naar het overigens ook moge Zijn, als
de arts op een gegeven ogenblik het waarschuwende woord
spreekt, opdat door staking of verandering van de sportbeoefe
ning erger wordt voorkomen.
Deze opvoeding van onder af tot juist begrip en juiste waar
dering der sportkeuring, tot haar popularisering in de goede
zin van het woord, acht ik van het grootste belang. En wanneer
wij er in korte tijd in konden slagen op deze wijze de bestaande
wanbegrippen weg te werken, zouden andere maatregelen over
bodig zijn.
(Wordt vervolgd)
Bandjermasin, 1 November 1952.
Dat bruine monster rolt toch blijkbaar op ontelbare sport
velden in alle delen van de wereld. In de meeste gevallen is dat
monster keurig rond van vorm, het opblaas-slangetje netjes
naar binnen gedrukt en weggemoffeld onder de, naar behoren
geregen, leren veter. Zo was het altijd bij Jan Lens, zo was het
meestal in Djakarta en Makassar, doch zo is het nooit in
Bandjermasin.
Ja, we zitten al weer enige tijd in Bandjermasin, de hoofdstad
van Indonesië's grootste eiland, Borneo. Ofschoon de dagelijkse
arbeid ons dwingt meer aandacht te besteden aan andere dingen
dan die ovale, bultige, Bandjerese voetbal, zijn er toch wel
enkele middagen per maand, dat wij (met toestemming van de
baas) de boel de boel laten en naar het voetbalveld tijgen.
Bij het lezen van het woord .voetbalveld" gaan Uw gedachten
wellicht uit naar een vlakke, groene grasmat, met misschien
enkele kale plekjes voor beide doelen, naar rechte, witte doel
palen en idem latten en ten slotte naar zo recht mogelijke en
eveneens witte kalklijnen. Breng deze gedachten echter niet in
verband met Bandjermasin, want U geraakt op een dwaal
spoor. Ons voetbalveld heeft genoemde goede eigenschappen
niet en wij zouden ons eerlijk gezegd aanvankelijk on
wennig gevoelen, indien wij niet meer op dit reeds zo vertrouw
de grindveld, vol met kuilen, speelden. Wat zou het voorts
vreemd zijn als doelverdediger niet meer tussen en onder
kromme boomstammetjes te staan. Wij zouden ook raar op
kijken, indien de bal „uit" was bij het overschrijden van een
bepaalde witte lijn en niet meer bij de smalle greppel, zoals tot
nu toe.
U ziet, wij beklagen ons niet. Bij voorbaat hebben wij iedere
techniek en tactiek in ons spel afgeschaft. Bij kuilen en op
grind kan de bal immers alleen door de lucht toegespeeld wor
den. Stopperspil? Niet nodig, de vrijgelopen middenvoor strui
kelt straks toch wel over het kiezel
Allah is groot; zo zijn de schrammen op onze knietjes.
Geboren
Josephine Lucia Wilhelmine,
dochter van de heer A. A. M. Knijn en mevrouw W. J. Knrjn
Genissen.
Getrouwd
de heer G. J. van Dijk
en
mej. E. L. Meyer.
Verloofd:
de heer D. de Sterke
en
mej. B. Evertse.
Onze hartelijke felicitaties.
Aangenomen als werkend lid: A. H. van Kol Sr.
Voorgesteld als werkend lid: N. M. Hoeboer.
Voorgesteld als juniorlid: W. A. F. v. d. Wiel.
Voorgesteld als adspirantlidC. M. Degenkamp, J. Jobse, J.
G. v. Loon, P. H. v. d. Meer, E. R. v. d. Velde.
Voorgesteld als welp: H. Ketting, N. Kortlever, R. v. d.
Kwast, P. K. Schwebke, R. Servais.
Beleefd verzoek. Ruilnummers naar F. H. W. de Bruyn, Mo
lenkade 9, Duivendrecht.
Dank U voor de medewerking.
Het bestuur geeft met leedwezen kennis van het over
lijden van onze donateur
Johannes Bouquet
in de leeftijd van 49 jaar.
Dat hij ruste in vrede.