Worden de Junioren teveel „in de watten gelegd"? De invallerskwestie 16 Aan de „Sport" van 21 Januari ontlenen wij het volgende artikel: Door Ir. A. van Emmenes. Spreekt men ouderen uit de sportbeweging, dan zal men bijna onveranderlijk horen, dat het vroeger in de sport zoveel gezelliger was dan tegenwoordig. Men had er, zo wordt veelal beweerd, veel meer voor over, deed ook veel meer voor zijn club dan in deze, zo zakelijk geworden tijd. Er schuilt, het valt niet te ontkennen, veel waars in deze beweringen. Maar even zeer staat vast, dat de oude, zozeer bewonderde toestanden nimmer terug zullen kunnen keren en dat de zeer sterke uit breiding van de sport in elk geval aanzienlijke verbeteringen voor de jeugd heeft gebracht. Men verheerlijkt b.v. de tijd, dat men „zelf de velden kalkte". Dat was ik weet het bij ondervinding inderdaad een leuk werkje, maar men zal toch bezwaarlijk kunnen menen, dat het iemands sportieve prestaties ten goede zal komen, als hij kort voor de wedstrijd zich een tijdlang onledig heeft gehouden met het trekken van kalklijnen overeenkomstig de reglemen taire voorschriften. Natuurlijk betekende het een prachtig staaltje van clubliefde, als men dat deed en als men zelf de doelnetten ophing, de vlaggestokken in dei grond plantte enz. en het ligt voor de hand, dat dergelijke bezigheden mede wer den verricht om het vooral toen schamele loon van de terreinknecht uit te sparen, maar in wezen klopte er iets niet. Geen „jeugdwerk". En hoe stond het vroeger verder met de belangen van jeug dige voetballers? Zo'n dertig, veertig jaren geleden was er nog geen sprake van het momenteel zo uitgebreide en schitterend georganiseerde juniorenwezen. Kwam men op de adspiranten- leeftijd de grens lag doorgaans bij de zestien jaren in een club, dan mocht men van geluk spreken, als men in een elftal werd ingedeeld met jongens van ongeveer dezelfde leeftijd, hetgeen hoogstens in de weinige toen bestaande grote clubs het geval was. Maar in vele andere gevallen speelde men als jonge tje samen met „mannen met baarden" soms zelfs in de letterlijke zin des woords en zeer zeker speelde men in de competities van de plaatselijke bond vaak tegen ploegen van forse, volwassen kerels. Voor de Haagse clubs hadden b.v. de wedstrijden tegen de Delftse en vooral tegen de Westlandse clubs een zekere beruchtheid, omdat dan de tegenpartijen dikwijls lichamelijk verre de baas waren. Met aanmoedigingen als „Niet bang!" poogde men dan wel de jonge, lichte kereltjes een zekere stimulans te geven, maar men begrijpt, dat men dit bezwaarlijk als een goede technische scholing kan be schouwen. Aan technische scholing ontbrak trouwens toch veel, zo niet alles. De weelde van een trainer konden zich maar heel weinig clubs veroorloven. En nu was men als enthousiaste voetbal jongen in z'n vrije uren wel altijd op het voetbalveld te vinden, maar van de systematische training, zoals wij die later in al haar schakeringen hebben leren kennen, was geen sprake. Zeker, men sjouwde urenlang achter de bal aan en met het veelvuldige „goaltje-kicken" leerde men ongetwijfeld hard trappen, zodat men zekere belangrijke eigenschappen wel aan kweekte: uithoudingsvermogen, een goed schot, trapvastheid e.d. Dat alles echter op primitieve wijze waarbij men b.v. door overdrijving soms meer bedierf dan goedmaakte. Drij ven met de bal, links en rechts trappen, dat alles moest men zelf maar op een of andere manier zien te leren, waarbij uiteraard aanwijzingen van oudere clubgenoten dienstig kon den zijn. Een voordeel van het spelen van zware wedstrijden twee maal drie kwartier tegen physiek veel sterkere tegenstanders r— was stellig het aankweken van de nodige gehardheid, om dit woord maar weer eens te gebruiken in plaats van het feite lijk onjuiste en in elk geval antipathiek klinkende „hardheid". Jonge jongens hardden zich inderdaad in die tijd, waar nog bij kwam, dat het spelen van twee van zulke zware wedstrijden op één dag in die tijd schering en inslag was. Misschien niet goed, doch men dééd het dan toch maar! Veel veranderd. Wat is er dan veel veranderd sinds die tijd! Hoe het in andere steden is gegaan, weet ik niet zo precies, maar in Den Haag staken de leiders van de toenmaals grote clubs H.B.S., H.V.V. en Quick de koppen bij elkaar om de adspiranten onder elkaar wedstrijden, te laten spelen in plaats van ze te laten afbeulen in de zware competities van de H.V.B. Daaruit is geleidelijk, aanvankelijk op zeer kleine schaal, het adspiran- tenvoetbal gegroeid, dat men later juniorenvoetbal is gaan noemen. Was het een veertig jaren geleden zó, dat men slechts dispensatie (die altijd gegeven werd) moest hebben om in de N.V.B.-competitie uit te komen, als men nog geen zestien was ook nu spreek ik van eigen ondervinding gaandeweg werden allerlei beperkende bepalingen ingevoerd. En nu is het dan zó geworden, dat een krachtig en prachtig georganiseerd jeugdvoetbal bestaat, met tal van beperkende bepalingen op allerlei gebied. Een enkele uitblinker komt op heel jeugdige leeftijd wel naar voren in het hogere voetbal, maar gewoonlijk wordt er voor gezorgd, dat de jongelui tegen standers van ongeveer gelijke leeftijd krijgen, zolang zij de 18-jarige leeftijd nog niet hebben bereikt. Er wordt voor de jongens op schier aandoenlijke wijze gezorgd. De trainers die vele clubs nu bezitten bemoeien zich ook met de jeugd, soms heeft de jeugd een aparte oefenmeester. Alle onderdelen van de voetbalsport, speciaal de technische, worden de jongens al heel gauw bijgebracht. Ze profiteren van alle gemakken, die de club biedt: goede kleedinrichtingen, warme douches e.d. Er worden jeugdleiders opgekweekt, die o.a. over bijzondere pae- dagogische eigenschappen moeten beschikken. Aan de jonge voetballers wordt in elke club thans zéér veel aandacht besteed. Te veel zorg? Ze wordenin de watten gelegd, daar komt het op neer. Lijnen kalken behoeven ze, gelukkig, niet meer te doen. Ze behoeven, eveneens gelukkig, niet meer uit te komen tegen sterke, volwassen kerels. Maarer wordt misschien wel te goed voor ze gezorgd. Wedstrijden van tweemaal een half uur komen vèelvuldig voor, zij het soms wegens gebrek aan speel- gelegenheid. Twee wedstrijden op één dag het is verbóden voor junioren. Wij willen niet graag beweren, dat wij naar de oude tijd terug willen. Dat kan trouwens niet: men kan de klok niet terugzetten. Maar soms zouden wij toch wel willen, dat er iets minder goed voor de jongens zou worden gezorgd. Worden ze tegenwoordig, met al die zorgvuldig uitgewerkte bepalingen, niet wat te „week" opgevoed in de voetballerij Wordt er met dat al niet wat te weinig aandacht geschonken aan het feit, dat „gehardheid" een prachtige en nuttige eigenschap is? In de sport èn in het gehele leven! Onlangs las ik dat een vereniging geprotesteerd had, omdat volgens haar de tegenpartij een speler had laten vervangen, die in de voorafgaande wedstrijden ook al vóór het eindsignaal het veld had verlaten. Het protest werd afgewezen. Welke wed strijd dit was, is hier niet van belang. Trouwens, de juiste ge gevens ontbreken mij daartoe. Het is echter een téer punt, dat niet zo gemakkelijk is op te lossen. Wanneer b.v. een speler, die wegens een blessure enige weken verstek heeft moeten laten gaan, bij de training merkt, dat het wel weer gaat, zal hij de daarop volgende Zondag opnieuw aantreden. Men kan daar moeilijk bezwaar tegen maken. Hij zal toch ééns moeten be ginnen. Maar gesteld dat hij die Zondag toch weer hinder van de oude blessure ondervindt, kan men zich er dan tegen ver zetten, dat hij voor een reserve plaats maakt Een sprekend voorbeeld is de vroegere linksbinnen van Blauw Wit, Piet Westphal. Meer dan eens zag men hem enige weken spelen, waarna hij wegens een „knietje" weer lange tijd was uitgeschakeld. Het zou toch wel hard zijn geweest, als men dan gezegd had, dat hij niet geheel fit in het veld was gekomen en dus ook niet mocht worden vervangen. Wat anders wordt het, als een voetballer enige Zondagen achter elkaar de match niet uitspeelt, tenzij door een steeds andere verwonding. In zo'n geval immers kan er van misbruik sprake zijn. Het gaat niet aan, dat een speler zich in de eerste helft tot het uiterste geeft en zich daarna door een frisse kracht laat vervangen. Onlangs schreef ik, dat er nog altijd onsportieve elementen zijn, die er niet voor terugdeinzen op alle mogelijke wijzen de overwinning te behalen. Zojuist lees ik weer een on waardig geval in de krant. Het zal wel een utopie blijven, maar sportiviteit moet steeds vóór de plaats op de ranglijst gaan.

AJAX ARCHIEF

Clubnieuws Ajax (vanaf 1916) | 1952 | | pagina 16