Wat mij verbaasde In het voor-vorige Ajax-Nieuws heeft de redactie een stukje doen opnemen onder de titel „Wat mijn aandacht trok". Het is van de hand van de zich met een zomers-aandoende, derhalve met een zonnige en luchtige naam tooiende Eté en men heeft mij verteld, dat achter deze zonnigheid een lid van de clubblad redactie schuil gaat. „Nur die Lumpe sind bescheiden", zegt Goethe. Ik zal dus maar aannemen dat deze wijsgerige uitspraak van de grootste en laatste universele mens, de heer Eté voor ogen heeft ge zweefd, toen deze zijn minder vriendelijke, doch vooral ook minder gelukkige, opmerkingen aan mijn adres plaatste. De heer Eté dan beweert dat „de man die in een zeer snel tempo een (interland) wedstrijd feilloos kan verslaan, nog geboren moet worden." Welnu, deze man is al geruime tijd geleden geboren. Heeft de heer Eté al eens geluisterd naar een oog getuigeverslaggever als Raymond Glendenning? O, maar dat is in Engeland, hoor ik de lezer al uitroepen. Inderdaad, maar ik vraag mij in gemoede af, of een wedstrijd- goed-verslaan beslist het monopolie van een Brit moet zijn. Of er bij naarstig speuren allicht niet een Nederlander ge vonden kan worden, die het bijna net zo goed doet en dus heel wat beter dan de meeste onzer huidige microfonisten. Neem de beste man. Naar practisch alle uitzendingen, die deze Glendenning na de oorlog voor de B.B.C. weggaf, had ik het voorrecht te mogen luisteren, zoals ik naar alle sportuitzendingen, maar dan ook naar alle luisterde, die in datzelfde zevenjarig tijdvak door drie onzer vier omroepzuilen werden verzorgd. In alle beschei denheid gezegd, heb ik van het ooggetuigeverslag, meer in het bijzonder van dat van voetbalwedstrijden, een beetje studie gemaakt; of dat nu door de Britse, de Franse, de Belgische, de Zwitserse, de Duitse of de Nederlandse radio-ómroep werd uit gezonden. Ik kon dat doen, omdat ik gedurende de gehele zend tijd van al deze omroepbedrijven naast mijn toestel verblijf en dus niet zo maar eens te hooi en te gras een uitzending be luister, vermits ik toevallig geen kaartje kan krijgen. Een bijna zevenjarige ervaring van honderden uitzendingen alleen op voetbalgebied reeds, heeft mij geleerd: le. dat het anders en beter kan, dan het hier in Nederland wordt gedaan. 2e. dat de Nederlandse uitzending in het algemeen ten aanzien van de buitenlandse, de toets der critiek vaak niet kan doorstaan; in het bijzonder niet met de Britse. 3e. dat het mijn eerlijke overtuiging is, dat het ooggetuige- verslag thans niet wordt gegeven door de daarvoor meest geschikte man, doch door de toevallige radioverslaggever, die voor de microfoon staat. Wat dit laatste punt betreft: Niet omdat hij de beste is dit gedoogt de Nederlandse hokjesgeest, die ook van de radio bezit nam, niet. Het ooggetuigeverslag worde niet langer bij toer beurt vergeven. Onverschillig welke omroepvereniging op de dag der uitzending over de zender beschikt, zij wijze dezelfde radioverslaggever aan, n.l. de beste. Het is al erg genoeg, dat een klein land als het onze zulk een grote versplintering, zovele omroeprichtingen kent. Laat er althans bij „Hup Holland!", een gebied een der weinige dat ons niet verdeeld houdt, eenheid zijn. Alleen voor kenners. De beste man, d.w.z. de beste man die ontdekt is, is naar mijn mening in Nederland thans: Dick van Rijn. Helaas hoort men hem meestal slechts via de Wereldomroep op ultra-kort. Maar ook hij moet het (nog) tegen een Glendenning afleggen. Dit zit hem echter tevens in de structuur van het in ons land ge- bodene. Ieder die wel eens naar zo'n Engelse uitzending ge luisterd heeft, weet dat men het spel aldaar in de meest letter lijke zin op de voet volgt. U kunt de bal als het ware zien gaan. En wel van man tot man, als ware U aanwezig. Zo'n ver slag moet dus uiteraard razend snel worden gegeven. Hetgeen dan ook prompt gebeurt enpractisch zonder versprekingen. Dat komt mede omdat het ooggetuigeverslag zich tot de een voudige handelingen van de spelers beperkt, hetgeen het echter in het geheel niet doods maakt. Integendeel, het wint voor de kenner aan duidelijkheid en overzichtelijkheid. Hoe meer uit weidingen, hoe meer omhaal van woorden, des te groter het aantal versprekingen, diedodelijk vermoeien. Een expert als Glendenning kent alle 22 spelers uit zijn blote hoofd, waarbij het rugnummer de oriëntatie vanzelfsprekend vergemakkelijkt. In de rust en na afloop volgt dan een oordeel over spel en spe lers van een deskundige als b.v. Charles Buchan. Dat zou bij ons Aad van Leeuwen of Ir. Van Emmenes kunnen zijn, niet waar? Aangezien niet ieder over een dergelijk fabuleus uit houdingsvermogen als van een Glendenning beschikt, doet men het elders over onze grenzen ook wel met twee man, die elkaar om beurten aflossen. Ik geef toe, dat ten deze de Nederlandse taal in het nadeel is ten opzichte van het Engels met zijn vele korte woorden en eveneens korte begrippen, die in onze taal een omschrijving met meer woorden behoeven. Als rijmelaar meen ik dit te kunnen beoordelen. Maar men gaat elders van het m.i. gezonde principe uit, dat de uitzending in de eerste plaats be doeld is voor de sportliefhebber, die met het spel op de hoogte is. Logisch, nietwaar? Hij, die geen kaartje kan bemachtigen of om andere redenen niet aanwezig kan zijn, heeft maar één doel: zoveel mogelijk van het spel te genieten en dat bereikt men alleen door de werkelijkheid te benaderen. Men moet niet ter wille van de propaganda of anderszins, midden onder het spel ten behoeve van de leek een uiteenzetting van een situatie trachten te geven, die de ter zake deskundige, de sportliefheb ber, reeds lang heeft begrepen, om dan ineens geheel onver wacht te roepen: Goal!!, gevolgd door een uiteenzetting van het gemaakte doelpunt achteraf. Al jaren droevig. Twee jaar geleden al schreef ik over deze materie in de Sportkroniek (U kunt het vinden op de frontpagina van af levering no. 51, d.d. 19-12-1949). In de aanvang zei ik: „La critique est aisée, mais l'art est difficile. En wanneer ergens critiek gemakkelijk is, dan is het wel bij de zo uiterst moeilijke kunst van het ooggetuigeverslag. Hetgeen, overigens, de cri- tische luisteraar niet mag weerhouden zich af te vragen: Hoe is het in ons land met de radioreportage gesteld? Luistert hij daarbij veelvuldig naar soortgelijke uitzendingen in het buiten land, met name Engeland, dan zal het antwoord op die vraag helaas moeten luiden: droevig!" De plaatsruimte laat niet toe een artikel van tweehonderd regels hier in zijn geheel over te nemen. Ik citeer hierboven echter juist de inleiding en wel omdat ik wil laten zien, dat het niet aangaat iemand, die zelf ten volle overtuigd is van de moeilijkheden, een „de beste stuurlui staan aan wal" voor de voeten te werpen, zoals de heer Eté deed. Ikzelf heb maar zeer kort eerste klasse K.N.V.B., toen nog N.V.B., gespeeld en het nooit tot enig vertegenwoordigend elftal kunnen schoppen. Maar zou ik daarom geen goed- of afkeurende critiek mogen hebben op b.v. een speler van onze nationale ploeg Een archi tect kan drommels goed zien of een huis goed gebouwd is, doch zeer waarschijnlijk kan de man geen muurtje metselen. Het zou er gek gaan uitzien in de wereld, indien we onze critiek achter wege zouden moeten laten alleen en uitsluitend omdat de cri ticus niet in staat is het gecritiseerde beter te doen. Dat de heer Eté een en ander als „aan muggenzifterij be zondigen" noemt en meent te moeten spreken van „wie zonder zonden is, werpe de eerste steen", is voor mij een bewijs te meer, dat hij niet beseft heeft, waar het bij mij om gaat. B. S. LE MARCHé. De niet bij het „geschil Le Marchév. Tuyl" betrokken redactieleden, A. L. Desmit en C. de Vlieger, wensen naar aan leiding van voorgaand artikel, het volgende op te merken. Het verbaast ons, dat de heer Le Marché zich de regels, door Van Tuyl geschreven, zo aantrekt. Het gaat hier om de volgende passage „De heer B. S. le Marché, ook onze lezers niet onbekend, meende de minder gelukkige uitlatingen van de radio-reporter stenografisch te moeten opnemen om die in „De Sportkroniek" openbaar te maken. Dit gaat mij wel wat al te ver. Gezonde critiek is goed, maar laten wij ons toch vooral niet aan muggen zifterij gaan bezondigen." De heer Van Tuyl vindt dus, dat de heer Le Marché, in dit geval, aan het muggenziften is geweest, hetgeen nog niet wil zeggen, dat de heer Le Marché een muggenzifter is. Net zo goed als Homerus wel eens sliep, zullen u en ik wel eens een keer muggenziften zonder daarom bij de bedrijfsgroep der muggenzifters gerekend te moeten worden en we zien niet in waarom de heer Le Marché zich daarover zo moet opwinden. Naar ons oordeel is hetgeen de heer Le Marché zegt van Van Tuyl, veel onvriendelijker dan wat Van Tuyl van de heer Le Marché beweerde. De discussie is hiermede gesloten. A. L. DESMIT. C. DE VLIEGER.

AJAX ARCHIEF

Clubnieuws Ajax (vanaf 1916) | 1952 | | pagina 8