Afkeurenswaardig
Wat ik even zeggen wou.
13 de „bokkems", 26 de panharing.
Moeder Vos had wat te stellen
Met haar enig zoontje Piet,
Want hij was een moeilijk ventje
En een vader had hij niet.
Was zijn vlijt nog net voldoende,
Uiterst slecht was zijn gedrag,
En de vriendjes die hij uitkoos,
Waren van hetzelfde slag.
Wat Moe tactisch ook probeerde,
't Hielp haar allemaal geen zier,
Toen gaf zij hem een pak rammel,
Doch de knaap vertrok geen spier.
Weer ging Moe een stapje verder,
Zij hield Pietjes zakgeld in,
Maar daar diens vriend solidair was,
Had ook dit maar weinig zin.
Op een zek're Zondagmorgen
Was er weer in 't huis rumoer,
Totdat Moeder plots bezoek kreeg
Van haar ongetrouwde broer.
Deze informeerde weldra
Hoe het met zijn neefje ging,
Waarop zij heel somber uitbracht:
,,'t Is bepaald geen lieveling!"
Op haar vraag, of hij bleef eten,
Was zijn antwoord: ,,Dank je zeer,
Ik moet dadelijk weer verder
Voor een wedstrijd in de Meer.
A propos, kun jij het toestaan
Dat Piet met mij medegaat?
Jij kunt dan een paar uur rusten
En hij zwalkt niet zo op straat."
Hierop knikte zus instemmend
En ze kreeg opeens weer hoop,
Mogelijk was dit voor Pieter
't Keerpunt in zijn levensloop.
Inderdaad bleek de belhamel
Op het voetbalspel verzot,
Niet slechts kijken, maar ook zelf doen,
Resultaat: schoeisel kapot.
Van het feit dat Moeder weende,
Trok de knul zich weinig aan,
Zondag zou hij bij de ,,big match"
Heus wel weer op ,,kissies" staan.
Op die dag verscheen de zon niet,
Des morgens was het zeer triest weer,
Ook daarvóór had het geregend,
Hoe zou 't veld zijn in de Meer?
Toen Piet aanstalten ging maken,
Trok Moe aan zijn wollen vest,
„Nee, mijn jongen, blijf maar zitten,
Heden heb je huisarrest!"
Piet keek soms in wat geschriften
Voor het korten van de tijd:
„Wat een sof hier zo te hangen
En daarginds een grote strijd."
Omstreeks kwart voor vier dacht Pietje:
„Zo, nu gaat het eindsignaal,
Dra zal dei verlossing komen
't Wekelijkse sportjournaal."
Moeder sprak toen Piet het nieuws kreeg:
„Nu voortaan beter opgepast!"
„Och," gaf hij haar bruut te kennen,
,,'t Was tóch lekker afgelast!" ETÉ.
Eerlijk gezegd, voel ik mij een beetje sentimenteel. Als ik zo
van de keuken uit in de huiskamer kijk, zie ik, dat mijn man
en zoon ruzie hebben over wie nu eigenlijk het eerst de sport
pagina van de krant mag inkijken, terwijl mijn dochter met
grote tevredenheid een gat in het behang bestudeert, omdat
zij wil weten, of de Kerstman misschien nog iets in de schoor
steen voor haar heeft achtergelaten. Ik wip dus maar even de
kamer in om de orde te herstellen. Mijn zoon stuur ik naar de
zolder om een kit kolen te halen, terwijl ik mijn man vraag
het gat in het behang te herstellen. Beiden gaan hun „op
dracht" onder protest ten uitvoer brengen. De sportpagina ligt
achteloos op tafel. Enfin, de rust is weergekeerd. Als beiden
wat later terugkomen, ben ik zelf in de „omstreden" krant
aan, het lezen. Ik voel, dat twee paar mannenogen de krant
zowat uit mijn handen willen kijken, maar aangezien alles
afstuit op een zekere mate van negeren van hun aanwezigheid,
zoeken zij andere bezigheden. Mijn man snuffelt wat in z'n
bureau en vindt zowaar een „Rood-Wit thuis". Weldra zitten
zij samen de stand in afdeling B. te bestuderen. Als wij (let
goed op 't woord wij, lezers) nu eens van Wageningen winnen,
dan staan wij zeven punten voor, en dan moeten wij nog
tegenen als wij uit nog vanwinnen, danOp mijn
vraag wie er nog een kopje thee wil hebben, krijg ik geen
gehoor.
Hoewel 1952 al weer enige weken oud is, wil ik toch nog
even naar 1951 teruggaan en het over de Kienavond hebben.
Wat was deze avond om het eens op z'n Zaans te zeggen
weer bar en bar gezellig. En wat een prachtige prijzen waren
er weer te winnen. Als ik nu eens gelukkig met kienen ben,
dacht ik zo, zou' ik best dat theeservies of dat damast tafel
laken willen hebben. Mijn man toonde intussen meer interesse
voor bepaalde flessen met inhoud. Maar met kienen ben ik
niks gelukkig geweest. De nummers 1 en 44 zaten blijkbaar
diep in, de put. Als er meer personen „kien" hadden, gingen
zij loten. Vast en zeker een uitvinding van de jongens van
„de bordjesclub". Ik ga er dus mee stoppen, lui.
Dat 1952 voor „onze" vereniging moge brengen, zoals mijn
zoon z'n vriendje het gezegd heeft: „D'r kenne 'n hele zooi
elftallen van die club kampioen worden, juf."
TANTE BETS.
P.S. Er is plotseling weer eens een vergadering bij mij thuis.
Denken zeker, dat er nog restjes van oud en nieuw overge
bleven zijn.
Zo luidde de titel van mijn stukje in ons clubblad aan het
begin van het seizoen.
Die 13 waren het aantal te spelen wedstrijden en die 26 de
punten, die de eerste helft eventueel kon opleveren. Niemand
van ons zal hebben durven vermoeden, dat wij van die 26 pun
ten maar zo weinig, n.l. 4 punten, verwijderd bleven.
Wedstrijden, vooral in de provincies, waartegen als een berg
was opgezien, werden zonder berguitrusting genomen, hetgeen
vriend en vijand versteld heeft doen staan. Op de helft van
de competitie waren wij van de vier afdelingen met de beste
cijfers uit de bus gekomen.
Het is nog veel te vroeg om hoera te roepen, aangezien ons
nog een zeer zware tweede helft te wachten staat.
Wanneer wij echter als strijdleuze voor het tweede deel
aannemen:
13 de „bokkems" en 23 de panharing
kunnen wij rustig het sein afwachten:
Helpers weg laatste ronde.
Veel succes op deze lange weg met voetangels en klemmen.
C. E. d. V.
Is geen holle phrase maar een waarborg
wanneer U kantoor-artikelen
nodig hebt
Weteringschans 223, Tel. 39596-31842-36890
Amsterdam