Regen
indien reeds aanwezig, die in de allergrootste mate te ver
sterken. Daarover straks meer.
Het is een misvatting te menen, dat de tijdsduur de mate
van de oefening bepaalt. Met andere woorden, dat men meer
en beter zou hebben geoefend naar mate men langer in het
veld is geweest. Wie twee uur in het veld is geweest en met
zijn gedachten nu en dan heeft verwijld bij Charley Chaplin,
The Ramblers, bij zijn huiswerk of zijn partijtje bridge, heeft
minder, veel, veel minder geoefend dan de man, die een
kwartier geconcentreerd aanwezig was.
De tijdsduur bepaalt niet de mate; de intensiviteit en de
intensiteit doen zulks.
Het psychische element speelt in de sport een hoofdrol, het
lichamelijke krijgt eerst leven door de geest. Het zijn de ge
dachten, het is de aandacht, het is de overgave, de concen
tratie, welke de kwaliteit doen stijgen en de verrichtingskracht
verhogen. Er is geen verschil tussen „de sport" en „buiten de
sport". Sport is niets aparts. Sport is een levensuiting als alle
andere, het is geen ding hetwelk naast een ander deel van het
leven staat en door aparte aandoeningen en invloeden be
heerst zou worden.
Al wat in het z.g. gewone leven van gewicht is en zich zwaar
laat gelden, laat zich ook in gelijke mate gelden in de sport.
Als iemand in het gewone maatschappelgke leven niet met
zijn volle kersepit bij zijn werk en zijn zaken is, gaat dit werk
en die zaken niet, zoals zij hadden kunnen gaan.
Meent men nu, dat voetbal wèl gaat, zonder dat men er met
zijn volle kersepit bij is
Wie zich met zijn geest aan zijn sport onttrekt, van hem zou
men kunnen zeggen, dat hij met vacantie is.
Nu gaan we kijken hoe ver dat gaat, van welk een grote
invloed dat is.
Een boekhouder, een accountant gaat met vacantie. Hij doet
in zijn vacantie-tijd niets verkeerds, neen, neen! Hij rust en hij
geniet van respectabele genoegens, hij verkwikt Zich en het
enige wat hij niet doet is: met zijn hoofd bij zijn zaken zijn.
Hij is wat men noemt, afwezig. Hij is er niet in!
Nu is zijn vacantie ten einde en hij keert tot zijn boeken
terug. De sensatie van de eerste dag is: dat zijn hoofd er niet
naar staat en dat zijn handen verkeerd staan. De brave
vacantie-ganger werkt wel, maarhij is er nog niet in,
het wil nog niet vlotten. Hij moet zich eerst nog „op dreef"
werken.
Ieder, die een werkkring heeft en van vacantie teruggekeerd,
heeft hetzelfde ondervonden.
Wat meent men nu, dat de voetballer „die met vacantie is
geweest" zie boven die zich met zijn geest aan zijn sport
heeft onttrokken, dat diens „handen" niet verkeerd staan?
Meent men, dat hij in eens wèl op dreef zal zijn?
En dan staat de zaak voor de voetballer in zeker opzicht
dan nog meer precair dan voor de boekhouder, voor de
accountant. Want deze heeft nog een tweede dag en een derde
om zich in vorm te werken, doch van den voetballer wordt
vereist, dat hij juist die eerste en enige dag in vorm zal
verkeren.
Dat er door „bekende" voetballers vaak zulk teleurstellend
spel wordt vertoond, valt voor een groot deel hieraan toe te
schrijven, dat zij geestelijk met vacantie zijn geweest, dat zij
zich in de verstreken tijd mentaal niet met voetbal hebben
geoccupeerd.
Mijn taak als voorzitter van de Technische Commissie, mijn
taak als „concentratie-kweker" is geweest, mensen, die er
geestelijk te veel uit waren, er geestelijk in te halen, zoveel
mogelijk, zoveel als de omstandigheden maar toelieten. Ik heb
gevoeld, dat het één niet zonder het ander mogelijk was en
dat ik de liefde tot de overwinning brandende moest maken
om concentratie te kunnen verkrijgen, welke geboden was om
tot een concentratie met climax te kunnen komen. Ik heb
begrepen, dat de concentratie een climax behoefde waarvan
het hoogtepunt lag tegen de dag van de daad, de dag van de
verwezenlijking van het gestelde doel. Dat men psychisch naar
die dag van de daad moest toe groeien.
Men zal mij hier niet voor professionalisme horen pleiten.
Maar door te berde te brengen, dat professionals in de sport
meer bereiken dan amateurs, wordt slechts een bekend feit
aangeroerd.
Waardoor bereiken nu die professionals meer?
Doordat zij meer oefenen, zal men zeggen.
Neen!
Doordat zij niets anders aan de kop hebben, doordat zij in
de gunstige omstandigheden verkeren, zich te kunnen concen-
Regen, regen, niks als regen,
Alles druipt en drupt en lekt,
Kuchen, snuffen, hoesten, proesten,
Heilm'n neus is ook defect.
Dikke dassen, regenjassen,
'k Moet toch even naar de Meer,
Modder, regen, grote plassen,
Christuswat een hondenweer.
'k Wacht in regen, op lijn negen,
Maar die softram komt maar niet,
'k Sta te turen, 't lijken uren,
En het regent niethet giet,
Eindelijk, goddank daar-is-ie,
Maardat is toch al te dol,
k Slaak een vloek met Uw permissie,
Want die rottram was weer vol.
Als een halfverzopen poedel,
Kom ik waar ik wezen mot,
Et staat een vijver in mijn schoenen,
Want m'n zool blijkt ook kapot,
Maarnu is het leed geleden,
Dus niet langer meer getreurd,
'k Krijg een handje van de Consul,
Die zegt enkelafgekeurd.
TR1C-TRAC.
treren op him doel. Doordat dit concentreren op het doel voor
hen een levenszaak en bestaanskwestie is.
Er zijn amateurs die, in hun tijd, evenveel oefenen als profs,
want men mene toch waarlijk niet, dat b.v. Engelse profs per
dag een uur of zes doende zijn, maar de amateur heeft zijn
zaak, zijn werkkring, zijn studie, zijn andere en overwegende
levens- en bestaansbemoeiingen.
Zijn aandacht is uiteraard verdeeld, gesplitst. Hij moet haar
splitsen, een deel voor dit, een deel voor dat, een deel voor
zijn sport. De professional zit met zijn hele wezen in de sport,
met zijn geest, met zijn gemoedsleven. Zijn gehele gemoeds
toestand is met zijn sport vergroeid, dooreengestrengeld. En
vandaar men moge luisteren! dat de professional, als hij
eenmaal in vorm is, lichamelijk minder dan sommige amateurs
traint, doordat hij in de omstandigheid verkeert, zijn lichame
lijke conditie, zijn lichamelijke kunnen, zijn vorm, door zijn
geestelijke occupatie gaaf en gemakkelijk te kunnen bewaren.
Ons voetbal was in de put geraakt en in 1931 werd ik, als
voorzitter van de Technische Commissie van de K.N.V.B.,
met mijn T.C.-vrienden geroepen om van het Nederlands elftal
een winnend elftal te maken, want aldus toch luidde de korte
installatie-rede van onze president, Dr. Van Prooije.
Nu geviel het aldus, dat ik tot dat moment de mental
training, de concentratie, ik zou haast zeggen, als bij intuïtie
had verricht.
Als jeugdig H.F.C.-bestuurder had ik reeds aangevoeld, dat
een goede mentale voorbereiding der spelers een bijna nog
groter kracht kon ontwikkelen dan de lichamelijke.
Op allerlei manieren had ik, met mijn vriend Nico Bouvy,
getracht de geestes-toestand van het H.F.C.-elftal, dat destijds
in twee jaren van de 2e klasse via de overgangsklasse in de
le klasse terugkeerde, te stimuleren en de successen, die mijn
goede oude club in die jaren behaalde, hadden mij dan ook
niet weinig versterkt in mijn geloof aan de bijzondere kracht
van een goede geestes-toestand der spelers.
Ik voelde dat wat ik had voorgestaan, juist was, doch ik
voelde óók, dat het nog een beetje embryonaal was gebleven.
In mij ter kennis gebrachte literatuur van de bekende jour
nalist Joris v. d. Bergh, literatuur aan de praktijk getoetst,
vond ik toen geordende denkbeelden en geordende ervaringen,
ervaringen, welke met de mijne parallel liepen, doch meer
verdiept waren en toen zag ik de banen, waarlangs wij hadden
te gaan, zich duidelijk fixeren.
Die banen verenigden zich allen op dit éne punt, dat op de
gemoedstoestand van de spelers moest worden gewerkt.
Daartoe moest eerst „het milieu" worden voorbereid.
De akker moest tot ontvangen worden gereed gemaakt.