Uit de Pers. Humor in voetbal. doch van een bus geen spoor. Men besloot toen maar met taxi's te gaan, waardoor Volkers, die zojuist met een diepe zucht de afrekening in ontvangst had genomen, in nieuwe moeilijkheden geraakte, doch dank zij een zuinige verdeling in de taxi's, werd ook dit euvel met behulp van de minst be rooiden verholpen en bereikten allen tijdig het stadion. Ik zal U niet vermoeien met een verslag van deze wed strijd; alle kranten hebben er genoeg over geschreven. Onze jongens hebben hard gewerkt en vooral voor de rust gaven ze aardig partij, zij het meer door een vrij zwakke defensie, dan door goed aanvalsspel van de Hollanders. Er zit geen enkel perspectief in, want ons voetbal wordt en blijft gekenmerkt door een gebrek aan tempo, bal-contröle, plaatsen, lichaams conditie en positiekiezen, om over tactische tekortkomingen maar te zwijgen, een euvel, waaraan de Fransen trouwens evenzeer leden, naast het onvermogen een behoorlijk schot te lossen. 52 drukt het verschil wel juist uit, hoewel ik mij niet aan de indruk kon onttrekken, dat de Fransen zich niet bovenmatig inspanden en ver beneden hun spelpeil bleven vergeleken bij de wedstrijd tegen de Belgen. Even voor het einde van de wedstrijd moest het Ajax-gezel- schap opstappen, naar men zeide, omdat het vliegtuig eerder zou vertrekken, doch daar bleek geen sprake van te zijn en het was slechts een trucje om de bus, diet voor het stadion geparkeerd stond, voor de afloop te doen verdwijnen. Ik geloof, dat ik namens allen' spreek wanneer ik zeg, dat deze Parijse dagen bij allen een aangename herinnering hebben achter gelaten, waarvoor wij het bestuur recht dankbaar zijn. Wij hopen binnen niet al te lange tijd op een reprise. M. MICHELS. Wij lazen in Het Parool: „V.U.C.-spelers betalen hun reiskosten. De „Sportkroniek" deelt mee, dat de tweede elftalspelers van V.U.C. hun bestuur hebben bericht, dat zij voortaan zelf hun reiskosten zullen betalen." Het wachten is nu nog op voetballers, die hun eigen stadion meebrengen! Onder „Rode lantaarns bedreigen de voetbalsport", schreef Het Vrije Volk: „Al is het voetbalseizoen nog jong, uit alles blijkt, dat het zwaar zal zijn. Zwaar voor de clubs, van wie er in elke afdeling twee moeten degraderen en daardoorbijzonder zwaar voor de scheidsrechter, aan wie dit seizoen bijzonder hoge eisen worden gesteld. Het aantal spelers, die als gevolg van hard spel op de tribune zitten (als het „lichte kneusjes" zijn), wordt met de week groter. Zie hier de directe gevolgen van de zeer verscherpte „strijd om het bestaan" en die gevolgen blijven waarlijk niet tot en kele districten beperkt. De noodzaak van te winnen beheerst nu het spel. Dq angst voor de degradatie doet zich nu reeds gelden, terwijl we nog niet op de helft van de competitie zijn. Men kan het in voetballers respecteren, dat zij bereid zijn „voor hun club te vechten", maar die bereidheid heeft al tot heel wat blessures geleid. Daarvoor behoeft het spel nog niet ruw te zijn, want reeds het nemen van al te veel lichamelijk risico is voldoende voor ernstige blessures. Dat de kwaliteit van het voetbal er in ernstige mate door wordt geschaad, is duidelijk. Goede wedstrijden zijn maar al te zeldzaam. Nervositeit en geprikkeldheid maken behoorlijk voetbal onmogelijk. En de scheidsrechters moeten maar zien wat ze er van maken Maar ze maken er meermalen ook wat goeds van. Hier gaat het blad over tot een beschrijving van een der wedstrijden in onze eerste klasse en vervolgd dan: Hij heeft die wedstrijd echter niet alleen geleid, hij heeft hem ook gered. Want het is er bij die gelegenheid heel hard toe gegaan en zonder het vastberaden optreden van deze referee, zouden de spelers alleen maar nare herinneringen aan de match hebben gehad. Om het maar zacht te zeggen We zullen zulke scheidsrechters hard nodig hebben, als het in de competitie gaat spannen. Er zijn nu immers twee rode lantaarns. Onveiliger signaal is moeilijk denkbaar!" Wie, zoals ik, reeds vele tientallen jaren de ontwikkeling van de sport van zeer nabij volgt, ontdekt telkenmale weer, hoe raak en vaak vol humor de uitdrukkingen zijn, waarmede de jongeren eikaars prestaties beoordelen. Wie wel eens een plaatsje heeft gekocht op de staan- of jongenstribune van een voetbalveld, was er bij voorbaat zeker van, dat hij een genoeg lijke middag zou beleven. Indien het spel hem niet vermocht te boeien, dan luisterde hij naar de flitsende opmerkingen, welke de jongens favorieten en tegenpartij toeschreeuwden en die ten nauwste verband hielden met de al of niet geslaagde „opera ties" op het terrein. Het is merkwaardig, hoe snel de jeugd zich de aparte sporttaal eigen maakt en hoe vlug zij zich in leeft in de problemen, welke de sport beroeren. Laat ik het populaire voetbal er uit nemen. Zelf heb ik het spel geleerd op de Amsterdamse klinkers, waar onze jasjes de goals vormden en het balletje uit een stuk papier met een touw (en knopen) bestond. Een gummibal was in die dagen een rijkdom. We kenden slechts één vijand, de „juut" (politie-agent), die je bekeurde en, wat veel erger was, de bal in beslag nam. Wat waren wij trots als er1 grote mensen op de stoep bleven staan om naar het spel van ons, jongens, te kijken. Een vriendje van me, een kleine handige duvel, was een geboren voetballer. Hij dribbelde overal doorheen en kon uit alle standen schieten. Er stond eens een heer met een bol hoed naar ons te kijken. Hij had kennelijk pleizier in het spel. Mijn vriendje had weer eens een van zijn handigheidjes ge demonstreerd en een goal gemaakt. „Bravo," zei de heer op de stoep. „Goed zo, jongen! Wat wil je hebben? Een reep cho colade of een kwartje?" Mijn vriendje keek de heer verrast aan en flapte er toen uit: „De reep, meneer! Als ik het kwartje aanneem, ben ik een prof!" Jaren later speelde ik in het elftal van de Hilversumse H.B.S. We moesten tegen de ploeg van het Baarns Lyceum uitkomen. Op het laatste ogenblik was onze doelverdediger verhinderd, strafwerk. Wat nu? We konden niemand meer bereiken en we moesten op tijd in Baarn zijn. Een van de jongens uit de klas, die niets voor sport voelde, kwam toevallig op de fiets voorbij. We klampten hem onmiddellijk aan. Of hij voor keeper wilde fungeren Ten slotte ging hij mee, al kende hij het hele spel niet. Met tien man naar Baarn gaan kon toch ook niet. We werden hartelijk ontvangen. Het terrein was schitte rend, de doelen keurig verzorgd, zelfs de netten ontbraken niet. Onze aanvoerder had nog tegen de invaller gezegd: het enige wat je doen moet, is voorkomen, dat de bal tussen de palen doorvliegt. De invaller-keeper bracht er niets van te recht. Het kostte ons in de eerste helft enkele doelpunten. „Maar man," zei onze aanvoerder in de rust, „je had toch best die gemakkelijke ballen kunnen houden!" Doodleuk luidde het antwoord van de invaller-keeper: „Natuurlijk had ik dat gekund, maar waarom zou ik mij inspannen, als er al een net is gespannen?" In de tegenwoordige tijd gaan er alleen maar kenners naar

AJAX ARCHIEF

Clubnieuws Ajax (vanaf 1916) | 1950 | | pagina 18