Afdrukken van indrukken.
Theo J. F. Brokmann en Mia Meijer trouwden op
Dinsdag 21 November 1950.
Hierboven ziet U het Bruidspaar bij het verlaten van de
Nieuwe Kerk.
Veel geluk en voorspoed wordt hun toegewenst
door al hun Aiax-vrienden
Dorp op de Veluwe.
Slachtmaand 1950.
Het was te voorzien!
We zijn inconsequent!
Na het deficit van Deurne op Zondag 12 November 1950 zitten de
heren in Den Haag niet op fluwelen kussens. Allicht niet! De man in
the street, die van voetbal zijn afgod heeft gemaakt, schampert er op
los. Zijn idool is van de troon gestoten. De Pers, ignobel of niet,
roept schande en schimpt. En met één slag zitten we weer midden
in eindeloos gepolemiseer over ons onsterfelijk amateurisme!
Het was te voorzien!
De naaistertjes op de ateliers, de nageljongens achter hun blaasbalg,
de pennelikkers op de klerkenstoelen, de deftige heren van de Beurs,
de tramconducteurs, allen trompetten hun mening.
En onze vroede vaderen?
Onze clubleiders?
Onze oranjehemden zélf?
De controverse over het amateurismedie nu al maanden en laren
onze rust verstoort, is weer middelpunt. De nederlaag tegen de Belgen
(op zich zelf heus geen ramp!) trekt de twistappel weer in het focus
van de belangstelling. Welk is het verband? Dit: de K.N.V.B. huldigt
het principe van het onbesmet amateurisme. Accoord. De K.N.V.B.
brengt echter ons amateurvoetbal in het veld tegen het professionalisme.
Dat is niet accoord.
De tijden zijn veranderd.
Het doet me ducht plezier, dat ik geen voetbal-autoriteit ben. Ik
behoef naar niemand's ogen te zien. Ik kan ronduit spreken en niemand
behoeft er zich natuurlijk iets van aan te trekken. Wanneer men
echter een slordige veertig jaren meeloopt en niet blind is, dan be
staat de kans van neutrale visie, vooral wanneer men terzijde staat,
geen baantje heeft in Den Haag en geen club-chauvinist is.
Mijn onveranderlijke mening is, dat ons K.N.V.B.-bestuur niet in de
realiteit leeft. Ik geloof, dat de heren van de Koninklijke Nederlandse
Voetbal Bond leven in een geesteswereld, die ik het beste kan qualifi-
ceren met kunstmatig. Ze missen het onmiddellijke van deze tijd. Ik
krijg soms de indruk, dat vele van de toonaangevende heren in ons
voetbalwereldje als teruggetrokkenen staan. Zijn deze topleiders (voor
welker toewijding en opofferingsgezindheid ik diep respect heb) wel in
aanraking met de werkelijkheid? Om het dichterlijk te zeggen: horen
ze de vogels wel zingen en de wind ruisen?
We geloven van niet!
En dat is een negatieve eigenschap.
In andere landen huldigt men andere voetbal-principes. Men gelooft
er in het prof-voetbal! Men handelt er naar. Spelers worden physiek
en mentaal getraind, om grote prestaties te bereiken. En men betaalt
ze, want trainen kost tijd. Tijd is geld. Het resultaat is een spel-niveau,
dat zich onvermijdelijk verheft boven het peil van spelers, die louter
voor hun plezier voetballen, ook trainen, doch in hun vrije uurtjes.
Hier ligt een verschil.
Een afgrond!
Hoe verder het professionalisme vordert en rondgrijpt (spelers weg-
koopt uit aller heren landen), hoe dieper de afgrond. Er ontstaan twee
werelden, die van het spel om het spel en die van het spel om den
brode. Welnu, is het fair om deze controverse eenvoudig wèg-te-ma-
noeuvreren? Is het fair onze pur-sang-amateurs ridicuul te maken en
ze te laten optornen onder de Nederlandse vlag tegen de physiek en
voetbal-technisch absoluut meerderen, seizoen in, seizoen uit? Is het
juist, zich vast te klampen aan het waanbeeld, dat we dit op de duur
kunnen volhouden en dat we met veine het toch nog wel dragelijk
zullen (blijven) doen?
Dit is: zich buiten de realiteit plaatsen, kort en goed.
Meen niet, dat wij pro-professionalisme zijn! Wij zijn er evenmin
tegen, doch ons land is voor het beroepsvoetbal ongeschikt, omdat ons
land noch geografisch, noch economisch de preliminaire factoren kan
opbrengen om in de practijk enige kans te maken op renderend prof
voetbal.
Er moet dus iets anders op gevonden worden. We moeten een paar
geweldige consequenties durven aanvaarden: de eerste is een einde
maken aan scheve verhoudingen. We bedoelen hiermede, dat we moeten
ophouden ons te meten met profs. De landen-wedstrijden in het huidige
kader worden meer en meer een aanfluiting. We zijn amateurs en
willen het blijven?
Prachtig!
Maar dan spelen we niet meer tegen beroepsvoetballers, want dat is
inconsequent.
Hier we weten het steeks de geldduivel zijn kop op! Nu zijn
we aan het knellende punt in de geldelijke voetbalschoen! De K.N.V.B.
toucheert een klein vermogen aan entrée-gelden van interland-wedstrij
den. De K.N.V.B. is een commerciële aangelegenheid geworden en die
het ontkent, spreekt bewust onwaarheid. De entrée-gelden bij inter
nationale voetbal-wedstrijden zijn tot een hoogte opgevoerd, waarvan
men rustig kan zeggen, dat het niet mooi meer is! De mensen komen
toch, zegt de K.N.V.B. Inderdaad, de mensen komen toch! We besteden
dat geld, zegt de K.N.V.B., om onze honderdduizenden voetballers te
steunen, het spel te propageren enz.
Dat is natuurlijk prachtig.
Maar het is desondanks een „zaak" geworden!
De K.N.V.B. is een onderneming en de K.N.V.B. staat daarin
vergeleken met andere sportbonden in ons land op eenzame hoogte.
In Den Haag eet een leger van bedienden, van klein tot groot, van
de voetballerij. Het apparaat is uitgegroeid tot een bedrijf, natuurlijk
met ideële doelstelling, maar desondanks een bedrijf. We hebben op
zich zelf niets tegen dat bedrijf en we gunnen de dames en heren
hun baantjes graag. Doch waar is nu dat zuivere liefhebberij-principe?
Dat bedrijf kan vermoedelijk niet bestaan zonder de inkomsten van
de interland-wedstrijden? Is dit zó?
Dan zitten we vast!
Dan moet de K.N.V.B. zijn amateur-spelers gebruiken om zijn kas
te vullen? Dan moet de K.N.V.B. bii interland-matches zijn hoog