ZONDER LOUPE. Aangezien ik niet de zoon, maar de dochter hen van een zekere Adé en daarmee vrouw, behoef ik bij deze inleiding tot m'n repliel op „Wal zegt Pa er van?" bijna niet meer te verklaren, dat ik het er niet mee eens ben. Door iets onder de loupe te nemen, is het mogelijk om van de structuur een duidelijker beeld te krijgen, maar soms ook verliest men het geheel uit het oog, terwijl men één klein onderdeel tot het be lachelijke vergroot. De kern waar het om gaat is niet, of die éne zoon misschien beter voetbalprof kan worden inplaats van werker aan de lopende band waarbij ik zeker niet de kwestie van nuttig zijn naar voren zou wil len brengen, immers dit hangt af van allerlei sociale omstandigheden: ten tijde van oorlog is de lopende band-werker onmisbaar! De vraag is: moeten wij de sport tot beroep maken? En dan zeg ik: neen. Immers de waarde van de sport is de ontspanning die zij geeft voor de beoefenaar de ontwikkeling van lichaam en spierkracht, zij zorgt voor een harmonisch evenwicht tussen geest en lichaam, het mens sana in corpore sano. De sport biedt bovendien het enorme voor deel, dat ze mensen van diverse groeperingen tot elkaar brengt lieden, die elkaar anders niet van nabij zouden leren kennen. En zou men nu terwille van de toeschouwer, die zelf te lui is om een bal te trappen behalve misschien de tennisbal van dochter- of zoonlief naar het dak van de overkant zou men terwille van die inerte massa de sport als ontspanning moeten ontnemen aan al die genen, die 's Zondags hun vreugde beleven op het groene veld, waar ze sjouwen door de modder, omdat ze er plezier in hebben. Waar ze op tijd zijn, omdat er geen dienstklok hangt, waar ze zichzelf kunnen zijn omdat er geen baas is, wiens grootste genoegen het is af te breken en critiek te leveren. Hoe arm zouden we worden, als we ook al voor de sport geld zouden krijgen. Arm door de angst voor de concurrent, de angst om een fout te maken, de angst ziek te worden of geblesseerd te raken en daarmee brodeloos te worden. Afgezien nog van het feit, dat we chronisch ontevreden werden omdat we zo hard zouden moeten werken. Zeg eens eerlijk, mijnheer Desmit, had U dat Gouden Boek ook ge schreven, als V er geld mee had kunnen verdienen? Wat is het heerlijk, niet, om elke Zondag met een zwaar toestel te slepen, elke avond in de keuken te vergroten tot na middernacht, ruzie te maken met zetter, drukker en clichémaker? Laten we zuinig zijn op die paar dingen, die de doorsnee mens in z'n leven zijn gebleven om te doen enkel omdat ie er zin in heeft. Edé. NU PA WEER. Daar zit „Pa" nu, die met de matroos in de gedichten van de School meester kan zeggen: „Wel potverblomme, zoiets is me nog nooit over- komme." Ik heb wel eens meer ingezonden stukken op m'n redactionele huid gekregen, maar een van je eigen dóchter, dat schept een moeilijke situatie, want het strategische voordeel van het laatste woord om niet eens te spreken van de dictatoriale macht om bij gebrek aan argumenten het debat te sluiten ontbreekt hier, zoals U begrijpen zult, volkomen. De verleiding om mij er dan ook maar af te maken met een simpel onderschrift als: „lk ben plat, Pc?', was groot, want ik kom, nu ik verplicht word dieper op de zaak in te gaan, op een gevaarlijk terrein, met véél gevoelige tenen van mensen, die het óók goed menen, doch het alleen anders zien en ik ben mij er van bewust, dat ik m'n journalistieke voeten héél voorzichtig zal moeten neerzetten. Het grappige van de zaak is, dat mijn geachte opponente mij aanvalt op dingen, die ik niet geschreven heb. Nergens heb ik in „Wat zegt Pa er van?" beweert tégen het amateu risme te zijn, ik heb alleen geweigerd als steeds „Foei" te roepen tegen voetballers en andere sportbeoefenaren, die met hun sport geld willen trachten te verdienen. Maar wat m'n dochter met vrouwelijke intuïtie goed heeft aange voeld, is, dat ik niet zo'n hartstochtelijk verdediger ben van het amateurisme als eigenlijk van mij verwacht mocht worden en de teleur stelling daarover heeft haar waarschijnlijk naar de pen doen grijpen. Het verschil in opvatting tussen Adé en Edé is in wezen slechts gradueel. Ook ik ben voorstander van het amateurisme, maar het ver zakelijkte en gereglementeerde amateurisme waarnaar wij afgegleden zijn en waarschijnlijk wel moesten afglijden is niet het amateuris me van mijn hart, het moet naar mijn smaak teveel bij elkaar gehouden worden door een stevig corset van reglementen, versterkt met extra zware straf-baleinen. Reeds in ons gedenkboek heb ik op de laatste pagina's van de ge schiedenis van Ajax er op gewezen, dat onze clubs amateuristische eilandjes zijn geworden in een commercieel geleide wereld en dat ver plicht de leiders van de voetbalclubs óók -en soms zelfs helaas in de eerste plaats commercieel te denken. Dat leidt dikwijls tot een druk op de spelers in de zin van: „We móéten kampioen worden"; „We mógen niet degraderen." En uit dit „moeten en niet mogen" is o.a. de mental-training in georganiseerde vorm en het stopper spil-systeem geboren. De groei van de voetbalsport tot kijkspel voor de grote massa heeft geleid tot grote geldomzet en grote verantwoordelijkheid, die èn aan de leiders èn aan de spelers eisen stelt, die uitgaan boven hetgeen men redelijkerwijze van amateurs mag verlangen. Dat alles is nog tot daar aan toe, tenslotte kan men voor de eer bedanken. Maar het ergste is de toenemende verzakelijking en regle mentering, die spelers dwingt te blijven spelen voor een club, waarin ze zich niet meer thuis voelen, die het spelen van een zomeravond wedstrijd in een badplaats gevaarlijk maakt, die Abe Lenstra verbiedt in Leerdam in een wedstrijd als scheidsrechter te fungeren. Kortom al die dingen die, zoals ik al eens eerder schreef, ons amateurisme maken tot een mooie fiets, blinkend van lak en nikkel en waarop je dan zó moet passen om stelen of beschadiging te voorkomen, dat het genoegen er van denkbeeldig wordt. En wat de toenemende verzakelijking betreft, daarbij gaat het mij er niet om, of hier of daar een functionaris of speler een lunch berekent, terwijl hij z'n eigen meegebrachte broodjes heeft verorberd, dat zijn individuele schoonheidsfoutjes, die het ideaal van amateurisme in het algemeen niet raken. Maar verzakelijking noem ik wel als men extra-belangrijke wed strijden in een stadion gaat spelen om de hogere recette en als de bond zoals bij kampioenswedstrijden het geval is dan van die hogere recette niet alleen de 11 per cent K.N.V.B.-heffing verlangt van hetgeen de club ontvangt, doch ook de club laat betalen over het aandeel dat het stadion incasseert. De veelgesmade heer Lieftinck be last ten slotte nog alleen maar het inkomen, dat je genoten hebt en bij hem mag je de huur voor de winkel nog als bedrijfskosten aftrekken! Als vroeger „Pericles" een uitnodiging zond aan „Euripidus" om een wedstrijd te komen spelen, werd er over „condities" niet of nauwelijks gesproken. Men nam aan en dat klopte vrijwel altijd dat de tegenpartij t.z.t. tot een tegenbezoek bereid zou zijn. Nu worden de voorwaarden vooruit vastgelegd en gaat men zelfs zo ver, beide wedstrijden „fifty-fifty" te spelen omdat één van de twee óf grotere tribunes heeft, df meer belangstelling trekt. Toen na het einde van de gewone competitie in het afgelopen sei zoen, de nummers twee van de eerste klasse een onderlinge competitie wensten te spelen onder auspiciën van onze K.N.V.B., ging de bond daarop in, mits de clubs accoord gingen met een heffing van 11 per cent, waarvoor de betrokken clubs pasten. De bond is er dus niet meer voor de clubs, doch de clubs zijn er voor de bond. Dit alles zijn voor mij symptomen van een „verzakelijkt" amateuris me, dat mij niet sympathiek is. Haarlemse clubs speelden b.v. hun kampioenswedstrijden n.b. in het Amsterdamse Stadion! Natuurlijk zijn er ook andere voorbeelden, was er bijvoorbeeld een Zeeburgia, dat niet de promotie-degradatie-wedstrijden ging spelen in een stadion, met prijsgeving van het sportieve voordeel van eigen terrein en zo iets geeft de amateur-burger weer moed. Maar in het algemeen wordt naar mijn mening het amateurisme fijn gemalen tussen de zakelijke, financiële molenstenen. Dit is mijn standpunt in het algemeen, nu nog een paar details. lk pleit hier om clementie voor de „toeschouwer, die zelf te lui is om een bal te trappen." Er zitten onder de kijkers velen, die te oud of lichamelijk niet in staat zijn actief de sport te beoefenen en ook velen, die 's morgens reeds zelf gespeeld hebben en komen kijken naar de „top"-spelers. En deze toeschouwers verschaffen tenslotte de clubs het geld dat nodig is voor de aanleg van goede sportvelden, een taak, waarin de overheid schromelijk tekort schiet, en maken het mogelijk, dat voetbal volkssport is, bereikbaar óók voor de jongens met weinig geld. Tenslotte moet ik mijn dochter een illusie armer maken, n.l. dat men op het voetbalveld zichzelf kan zijn, omdat er „geen baas is, unens grootste genoegen het is af te breken en critiek te leveren." Hiervoor n.l. die „baas" hebben we een héél goed vervangings middel, zijn naam is „Pers". Hij is zelfs een „super-baas", want een

AJAX ARCHIEF

Clubnieuws Ajax (vanaf 1916) | 1950 | | pagina 2