Is het spel bijzaak geworden?
WAT ZEGT PA ER VAN?
Waarschijnlijk uit wraak voor het feit, dat ik niet bereid ben „foei"
te roepen tegen ieder, die met voetballen geld wil gaan verdienen, legde
men mij de vraag voor: „Wat zou V doen als Uw zoon beroepsvoet
baller wil worden?"
Ja, wat zou ik doen als mijn zoon beroepsvoetballer wil worden?
Nou, stil gaan leven natuurlijk!
Maar met dat antwoord bent U niet tevreden en daarin hebt U
gelijk, want het is niet waar en wel om drie redenen.
Ten eerste vind ik een halve of een hele ton vandaag de dag te
weinig om van te gaan rentenieren, ten tweede zou mijn zoon die
centen nooit aan mij geven, maar ze voor zich zelf houden en ten
derde heb ik geen zoon.
Maar toch kan ik me de bovengeschetste vaderlijke toestand wel
indenken, want ik heb wel een dochter en die is bijna arts. En als
die dochter nu eens een zoon zou zijn, wel dan zou hij die vraag niet
stellen, want met de capaciteit om arts te worden, kom je niet op het
idee om beroepsvoetballer te worden.
En niet alleen het artsenberoep is in mijn ogen nuttiger dan dat van
beroepsvoetballer, maar ook een goed loodgieter, electricien, goudsmid
enz. acht ik een beter beroep dan voetbal-prof. (Let U op het woordje
„goed".) Maar als door een laag intelligentie quotient of gemis aan
energie of eerzucht mijn denkbeeldige zoon het toch niet verder zou
kunnen brengen dan een slechte kantoorbediende of werker aan de
lopende band, wel, dan zou ik tegen het prof-voetbalschap geen be
zwaar hebben en hopen, dat via sport-roem en relaties er toch nog
een betere baan voor hem mogelijk zou zijn.
U ziet, bij mij ligt vraag en antwoord vrij eenvoudig, want ik woon
in de Breder odestraat en U kunt het geloven of niet, maar bij vraag
stukken als deze komt 'n tikkeltje sociale aardrijkskunde te pas. De
Brederodestraat loopt n.l. parallel met de Overtoom en ca. 500 meter
ten Westen van het Vondelpark.
Ik woon dus aan de verkeerde kant van dat park, want aan de
goede zijde bevinden zich de Konings-, Prins Hendrik- en Apollo-
lanen, waar men hoofdpijn migraine noemt. Als daar de zoon zou ver
tellen, beroepsvoetballer te willen worden, zou de hele familie een
shock krijgen en misschien gedeeltelijk harakiri plegen, hetgeen overi
gens óók zou gebeuren, als zoon-lief niet prof-voetballer, maar metse
laar zou willen worden, wat overigens een economisch zeer nuttig be
roep is. Maar stel U gerust, het wordt niet zo griezelig, want prof
voetballers worden niet geboren in de Apollo- of één van die andere
lanen.
Wqer heel anders ligt het vraagstuk aan de andere kant van de
Brederodestraat. Een halve kilometer of zo verder is daar n.l. de
v. Lennepstraat te vinden. Nu worden de Pa's in die buurt heel dikwijls
niet eens geconsulteerd in zake de toekomst-plannen van hun spruiten,
maar gesteld, dat daar de zoon thuiskomt met de boodschap: „Pa, ik
heb zo'n laag intelligentie-quotient, ik haal net bioscoop-portier of zo
en nu wil ik maar beroepsvoetballer worden." Nou, vooral als die Pa
zelf tot het grote leger der ongeschoolden behoort en bij periodieke
werkloosheid nu en dan eens met D.U.W. mag gaan kamperen, tien
tegen één, dat die Pa zegt: „Nou, jongen, als je geld kan verdienen,
zonder je er krom voor te werken, zou je wel gek wezen als je het
niet deed." Natuurlijk verliest die Pa het belang der natie en 's lands
economie uit het oog, maar dat doen méér Pa's, ook die niet in de
Van Lennepstraat wonen
ADIEU VAARWEL.
Met dezelfde regelmaat als de trekvogels elke herfst ons land ver
laten, fladderen ieder jaar omtrent dezelfde tijd een aantal prominenten
uit het nabije verleden uit het rood-witte nest om als trainer voetbal
zendelingen zou men ze ook kunnen noemen elders voetbaltechniek
en -taktiek te gaan prediken.
Ingevolge de K.N.V.B.-bepalingen, is het werkend lidmaatschap dan
verder niet mogelijk en zo verdwijnen telkenjare enige namen met klank
uit onze ledenlijst.
Dit jaar zijn het Gerard Fischer, Erwin v. Wijngaarden, P. J. Looys
en A. v. d. Veen. U ziet, niet de eerste de besten. De twee eerstgenoem-
den kwamen zo omstreeks de dertiger jare als adspirant in onze club
en debuteerden reeds als junior in 1933 en '34 in het eerste om, na
een paar „kwakkeljaren" van er in en er uit, tot de „vaste bespelers"
van ons élite-team te gaan behoren.
P. J. Looys kwam op wat rijpere voetballeeftijd bij ons, speelde
enige tijd in het tweede en veroverde zijn plaats in het eerste in 1934.
A. v. d. Veen was weer van adspirant af lid van onze club, trad reeds
in de oorlogsjaren op de voorgrond, om daarna, met Potharst en
v. d. Linden, een geducht verdedigingsblok te vormen. Het is over
bodig, vooral zo kort na het verschijnen van ons „Gouden Boek"hun
voetbalgeschiedenis opnieuw te releveren, dus volstaan wij met het
constateren, dat het goede sportslui en prettige kameraden waren. Hoe
wel v. Wijngaarden en Fischer donateur van onze club blijven en de
band niet geheel verbroken wordt, gaan toch hun bekwaamheid en
werkkracht voor ons verloren en daarom geldt ook hier: „Portir c'est
mourir un peu".
Adé.
Dit vraagt de heer C. Wedema in „Sport" van 4 September
1950 in een artikel, dat als titel draagt: „Kenmerkende teke
nen bij onze voetbal-amateurs" met als tweede kop: „Is het
spel bijzaak geworden?" En na een uiteenzetting te hebben
gegeven over het enthousiasme, dat wij, voetballers uit een
reeds verbleekte periode, opbrachten, vervolgt hij:
„En nu het „thans"; men heeft natuurlijk de vorige week
gelezen, hoe de spelers van Blauw Wit alleen in Heerenveen
wilden spelen, indien zij hun dames mochten meenemen en in
hotels zouden logeren. (Dat zij achteraf een en ander wel zelf
wilden betalen, doet in mijn redenering weinig of niets ter
zake).
Een ander geval. Van een official, die betrokken was bij de
organisatie van één onzer grote voetbaltournooien, hoorde ik
het volgende: „Wij hebben er ons toe moeten verplichten,"
zo zei hij, „twee van elders komende ploegen gedurende één
week-end het volgende aan te bieden: Zaterdags, met dames
komen. Diner, logies. Zondagsmorgens uitstapje, 's Middags
wedstrijd spelen, 's Avonds diner. Zo'n programma 34 maal
(waarschijnlijk is dit een zetfout en wordt hier drie ad vier
maal bedoeld? Le M.) voor spelers plus reserves en dames,
kost een héél slordige duit per ploeg."
En dan, ten leste, nog zo'n losse opmerking van een organi
sator van een ander tournooi: Onze eerste klassers zijn tegen
woordig, als je ze voor wedstrijden inviteert, zo duur. In de
amateursbepalingen staat, dat de spelers vergoeding mogen
hebben voor vervoer, maaltijden en logies en dat hun dames
daarin mogen delen. Maar zo staat er bij men mag maar
gaan tot een redelijk bedrag en voor zover deze uitgaven voor
het spelen van de wedstrijden onvermijdelijk waren. En de
heer Wedema vervolgt:
„Maar ook hier wil ik niet bij stilstaan. Het gaat nu hierom:
het lijkt er op en niet zo weinig dat het onze spelers, of
althans een bepaald gedeelte er van, niet meer zozeer aankomt
om het spel, op de wedstrijd, maar op al hetgeen er zoal om
heen zit. Op het uitje, met je meisje of je vrouw, op het
etentje. Het accent ligt niet meer allereerst en bovenal op de
sport. En aan het feit, dat het geld, dat het tournooi inbrengt,
hetzij voor liefdadigheid, hetzij voor de voetbalsport zelf wordt
besteed, wordt kennelijk helemaal niet meer gedacht. Laat mij
dit nu duidelijk zeggen: Ik kom er niet in, of de houding van
de hedendaagse prominente voetballer juist is en of het vroe
ger zoveel mooier en beter zou zijn geweest. Ik stel alleen
het feit vast." Tot zover de heer Wedema.
Deze stelt dus vast, dat de spelers t.a.v. het tournooi zo
veeleisend zijn geworden en hieraan verbindt hij dan de vraag:
„Is het spel bijzaak geworden." Wij menen te weten, dat wij
het tournooi ook vroeger altijd als een uitje hebben beschouwd
en dat er ook toen, bij een goed bezet tournooi, er zo het een
en ander aan verbonden was. Anders bijvoorbeeld dan bij een
competitiewedstrijd. En hoewel er ook bij de competitiewed
strijden tegenwoordig andere normen i.z. vergoedingen gelden
als in onze „goede oude tijd", kunnen wij moeilijk aannemen,
dat daar (en dat is, als voorheen, nog altijd de hoofdschotel
van onze voetbaldis) veel veranderd is ten opzichte van
vroeger.
Ook wij speelden fel om te winnen, d.w.z. om de punten en
tegenwoordig doet men dat, naar ik meen, niet minder fel. Al
speelden we dan graag voor onze club zonder meer, het was