Beroepsvoetbal voor Nederland onacceptabel. Economisch onverantwoordelijk - Maatschappelijk onjuist - Moreel uit den boze. Semi-professionalisme of premievergoeding in wezen gelijk. Het non possumus van Ir. Hopster (Sportkroniek van 27 December 1949) is mij uit het hart gegrepen. Minder waardering kan ik echter hebben voor het feit, dat deze bonds-bewindsman reeds bij voorbaat de portefeuillekwestie stelt, voor het geval het beroepsspel hier onder enigerlei vorm ingang zou vinden. Dit kan aanstekelijk werken en ik moet er niet aan denken, dat het bondsbestuur ,,in pleno" de vice- voorzitter zou kunnen volgen. Als niet-bonds- of afdelingsbestuurder, als volkomen bui tenstaander in het bondswerk, lijkt het mij goed, eens op een paar andere aspecten te wijzen. En dit te meer, waar de (schuchtere) voorstanders in de Sportpers, de voorstanders van, zo niet het beroepsvoetbal, dat alleen maar het „gevaar loze premiestelsel", zich de laatste tijd verschuilen achter de zgn. opinie van the man in (and round) the field. Vox populi! In de geest van: „Wat speler A. zegt" of „Wat sup porter B. meent", wat dan t.a.v. beroepsvoetbal een maatstaf zou moeten zijn van „wat er in ons volk leeft". Zou men een enquête onder alle spelende seniorleden van de K.N.V.B. plus onderafdelingen houden (die, naar ik aanneem, wel twee derde van de 315.000 leden zou omvatten) dan geloof ik, dat de tegenstanders, mits door een serie lezingen (waar blijven die van te voren in- en voorgelicht, verre in de meerderheid zouden blijven. Zelfs bij onze dungèzaaide uitblinkers onder de spelers, de kanshebbers dus, is de stemming nog verdeeld. Maar om op speler A. of supporter B. terug te komen. Hebben deze mensen zich wel eens de vraag gesteld, waartoe, laten we zeggen „slechts het premiestelsel" in een klein land als het onze zou leiden? Ie. Economisch. Het is vanzelfsprekend ondenkbaar, dat de financieel draag- krachtiger club een premie uitkeert en haar veel armere tegenstander-in-de-competitie niet. Ware dit wel zo, dan zouden die voetballers, die „graag een paar centen willen bij verdienen" immers in de verleiding komen naar de „rijke" clubs over te gaan. De arme club moet dus, of toch meedoen met premies betalen (met alle gevolgen van dien), of, in een afzonderlijke amateurafdeling gaan spelen met die clubs, die er principieel niets voor voelen en zich in een soort Corinthian League terugtrekken. Ook bij „slechts een premiestelsel" zal kapitaal moeten worden geïnvesteerd, denkt U maar eens aan de transfers! (België, ook een klein land, zij hier voor ons het afschrik wekkende voorbeeld). En dan worden alle andere kosten natuurlijk ook veel hoger, kosten voor training, verzekeringen, accommodatie-verbeteringen, sociale lasten, administratie (die thans voor het merendeel con amore wordt gedaan) enz., enz. Beroeps- en/of premievoetbal kan men moeilijk productieve arbeid noemen. Hier wordt, in een doodarm land als Neder land, kapitaal aan de markt onttrokken voor een volkomen improductief doel, kapitaal dat, in een land dat bezig is zich te industrialiseren (dat alleen reeds millioénen behoeft voor zijn wederopbouw) een veel nuttiger beleggingsobject zou kunnen vinden. Kapitaal, in een voetbal-onderneming gestoken, brengt ook zeer beslist geen deviezen op, tenzij men enkele Dynamo teams zou kunnen kweken, maar dan moet er geld bij, wat elders, om propagandistische redenen, geen bezwaren ontmoet, doch welke mogelijkheid wel niet in de plannen van eventuele „toekomstige managers" gecalculeerd zal zijn. Bovendien schept een in onze industrie belegd kapitaal, grotere arbeids- mogelijkheid (waar het ten slotte ook om begonnen is) en kunnen des voetballers handen beter blijvend voor productieve arbeid worden aangewend, i.p.v. diens voeten, die hem ten hoogste een tiental jaren een bijverdienste kunnen verschaf fen. De extra tijd (en dat is heus niet zo weinig) voor extra- en verplichte prof-training, kan hy zich beter ten nutte maken voor het verkrijgen van de nodige vakbekwaamheid. Zo blijft, en ook dat is winst, voetbal voor hem fris en aantrekkelijk en wat het behoort te zijn: ontspanning en geen doel. Want hoe belangrijk als ontspanning, er zijn waarachtig belangrijker zaken in het leven dan ons zo geliefde spel. Maar ik zie, dat ik inmiddels beland ben op het terrein, dat beter gekwalificeerd kan worden als: 2e. Maatschappelijk. Als alles goed gaat, blijft Uw krachtige, doch vriendelijke clubvoorzitter van voorheen, dezelfde aardige man, nu hij tot een soort directeur van het „premie-voetbal-circus" werd verheven. Als alles goed gaat. Maar o wee, indien U een keer niet op de training verschijnt en (wellicht als gevolg daarvan) daarna een minder goede wedstrijd speelt. Er zwaait wat en waarschijnlijk volgt geld is immers zowel prikkel als machtsmiddel in de premie-staat er nog een boete ook. Of U rookt binnen een bepaalde tijd voor de wedstrijd - boete. U wordt tegen sluitingstijd in een café gesignaleerd boete. U komt te laat op de training boete. Gaat U maar door. In de plaats van vriendschap treedt een gezagsverhouding. Tussen U en de clubleiding! In de plaats van vriendschap komt een scherpe rivaliteit naar voren. Tussen Uw mede spelers en U. Want, nietwaar, het gaat om den brode en men wil niet graag aan de kant staan, als er wat te verdienen valt. Bovendien bestaat de mogelijkheid, dat men van U af wil en dat U dus verhandelbaar wordt. Bij het aangaan van de dienstbetrekking (of welke vorm van dienstbaarheid dan ook) onderwierp U zich immers aan de bepalingen, die het contract U oplegt. 3e. Moreel. Beloning in geld werkt knoeien, konkelen en het maken van afspraken in de hand. Ter meerdere prikkel (sic!) immers krijgt de semi-prof een bonus bij gelijk spel en een dubbele bonus bij winnen. Hetgeen inhoudt, dat het heel erg verleidelijk moet zijn voor de spelers (voor wie geld praevaleert) van een club, die niets meer te winnen of te verliezen heeft; een tien voudige „bonus" te aanvaarden van de tegenpartij, die bij de uitslag in hoge mate is gebaat. Het is voor de vorming van de jeugdige mens, en van de jonge Sportman wel heel in het bijzonder, van niet te onder schatten belang en betekenis, dat hij zijn sport als ontspan ning beoefent en zich aansluit bij en blijft (tenzij hij en zijn ouders bemerken, dat een verkeerde keuze is gedaan) in een club, die zijn liefde heeft. Een vereniging, waarin men zich thuisvoelt en waar men het verenigingsleven ten volle beleeft, beseft en ondergaat, kan voor de jeugdige voetballer van onschatbare, ja zelfs van beslissende invloed op zijn vorming als mens zijn. Deze vorming is vanzelfsprekend volkomen on mogelijk, als men, i.p.v. het spel te beoefenen om het spel plus de gezonde prikkel van „ik wil graag winnen", zich in de eerste plaats ten doel stelt „er beter van te worden". Dit laatste is zo totaal in strijd met dat, wat men onder sport verstaat, dat ik niet kan begrijpen, hoe men over beroepssport durft te spreken. Wanneer wij, door het binnenhalen van het Trojaanse paard, dat premie-voetbal heet, ons spelpeil dermate zouden ver beteren, dat wij weer een eerste viool zouden kunnen spelen in het Europese voetbal-concert, zelfs dan aarzel ik niet hier te verklaren, dat ik liever zou behoren tot een amateuristische voetbalnatie van het tweede plan. Hetgeen overigens, met de middelen, die ons onder de huidige omstandigheden nog steeds ten dienste staan, niet besliste noodzaak is. Dat „tweede plan" wel te verstaan. Al maken wij dan momenteel een periode van inzinking door, wij hebben de middelen en, wat minstens even belangrijk is, de mensen, die deze middelen ten goede kunnen aanwenden. En het zou al gek moeten lopen, zo wij onder het vele, ons ter beschikking staande materiaal, niet elf knapen zouden kunnen vinden, die physiek-technisch en psychisch-mentaal, geen nieuw Lotsy-team zouden kunnen vormen! B. S. LE MARCHE.

AJAX ARCHIEF

Clubnieuws Ajax (vanaf 1916) | 1950 | | pagina 2