De K.N.V.B. zestig jaar.
3
AJAX' ROEM (JALOUSIE).
In deze jubileum-uitgave zal natuurlijk veel geschreven wor
den over Ajax' historie, in 't bijzonder over het magnifieke spel,
dat in Ajaxglorie jaren een klasse op zich zelf was en dat tot
ongeslagen kampioenschappen leidde.
Op gevaar af voor spelbreker te worden aangezien, geef ik er
in deze bescheiden bijdrage de voorkeur aan enigszins uit die
toon te vallen, al staat ook dit episteltje, blijkens het opschrift,
in verband tot Ajaxroem.
Wie aan de weg timmert, heeft veel bekijk, maar heeft ook
het voordeel zelf te kunnen kijken ente luisteren. En wan
neer ik op veelvuldige sportieve zwerftochten door het land, zo
hier en daar het oor eens te luisteren legde ik spreek nu
van Ajax beste tijd - dan heb ik niet één keer, maar honder
den malen „vernomen", dat t met dat onoverwinnelijke Ajax
toch eigenlijk geen zuivere pijpkaneel was. En dan kwam er
wat los.
Roem? Och kom; 't mocht wat. Als t nü nog een amateur-
club was, die t kampioenschap behaalde, ja, dat zou de moeite
waard, dat zou nog eens roem zijn. Maar Ajax? Die spelers,
die niets anders doen als voetballen; die gouden horloges,
motorfietsen, Spykers, Rolls Royces, en wat niet al, krijgen als
beloning neem me nu niet kwalijk meneer, maar t is toch
zeker geen wonder, dat zo'n club het kampioenschap wint!
O zeker, meermalen heb ik er bij deze van jalousie barstende
apostelen van 't amateurisme waar ik ze ook ontmoette, in
spoor of tram, bij de barbier of aan de koffietafel op aan
gedrongen, toch ruchtbaarheid te geven aan de hun bekende
schandelijke praktijken, die bij Ajax heersten, waarbij ik hun
zelfs mijn volle medewerking beloofde, welke het zij hier
in alle bescheidenheid gezegd - toch waarlijk niet gering was
voor een dergelijke aangelegenheid.
Mits namen, feiten en bewijzen!
Bij deze laatste, overigens toch billijke eis, oh la la, krab
belden velen terug, kropen haastiglijk in hun schulp, hadden
t ook maar van horen zeggen. Anderen verzwegen 't dan maar
liever, omdat 't de voetbalpropaganda (sic!) zou schaden hoe
wel hun natuurlijk geheime! bron beslist zuivere waar
heid spoot. Jawél. Hoe dikwijls heb ik de huichelaars op hun
nummer gezet!
Maar er waren er ook, die mij voor het blad, dat ik de eer
heb te dienen, met brutaal air toezegden de „stukken" te leve
ren, die Ajax aan de kaak zouden stellen. En ik dacht al; daar
gaan de Rood-Witten met hun goeie gedrag.
'k Heb nu de nodige jaartjes op die stukken gewacht en
ik wacht nóg. En in die tussentijd heb ik de hele stad afge
lopen om te zien waar al die Ajacieden met hun auto's en
motorfietsen ergens de hoofdstad onveilig maakten, zat ik Zon
dag aan Zondag in de Oude Meer, met speurend oog schijnbaar
om naar de wedstrijd te kijken, maar in werkelijkheid, nu ja,
U snapt me wel.
Helaas, wat deze zaak betreft, ben ik blijkbaar niet onder
een gelukkig gesternte geboren. En nu vraagt men mij zomaar,
als klap op de vuurpijl, nog een bijdrage voor dit feestnummer
ook. Is 't niet het toppunt van pech? Het spijt me, Ajacieden,
maar 't is te veel gevergd.
Misschien is het ook niet meer nodig. Want wordt niet juist
door het bovenstaande, beter dan door het fraaiste resumé uwer
brillante verrichtingen, uw roem en uw grootheid getypeerd?
Proficiat!
w.g. H. HOLLANDER.
Wij vonden het nuttig en nodig U aan de vooravond van ons
vijftig-jarig feest een paar stemmen uit het verleden te laten
horen, want niet alleen dat ze ons oor strelen, maar zij be
vestigen als het ware het programma, dat wij al die jaren
hebben nagestreefd. Ook Ajax stelde zich idialen en als
zovele clubs heeft zij zich hiervoor geheel ingezet. En om
dat er de laatste tijd weer diverse stemmen opgaan voor
invoering van het professionalisme, menen we dat we onze
houding hiertegenover moeten bepalen.
Hiertegenoverdat is wel héél zeker.
Laten we een paar punten onder de loup nemen.
1. de jeugd.
2. het voorland van de Prof.
3. de liefhebberij en clubliefde van zovelen.
4. is het zo erg als er een paar „Sterren" over de grens
gaan.
Zoals bekend, bestond onze bond, de K.N.V.B., één
dezer dagen zestig jaar. Hoe de bond in zes decennia
is gegroeid en wat vele voormannen uit ons voetbal
wereldje hebben gepresteerd, om datgene te bereiken,
waartegen iedere sportsman nu met respect opziet,
behoeft hier niet nader uiteen gezet te worden. Onze
voorzitter, de heer Koolhaas, heeft gedurende de festi
viteiten natuurlijk ook namens Ajax acte de presence
gegeven en kunnen wij dus verder volstaan met van
deze plaats onze felicitaties te voegen bij de vele, die
het bondsbestuur bereikten.
Gemakkelijk zouden we nog wel meer bezwaren aan kunnen
voeren, maar we zijn per slot van rekening maar amateur,
en onze vrije tijd is momenteel met ons vijftig-jarig feest
in het vooruitzicht wel heel erg beperkt. Beginnen we dus
met
Punt 1de Jeugd.
Men behoeft heus geen vreemdeling in Jeruzalem te zijn om
te weten dat de jeugd naar „Lebensraum" snakt. Het gebrek
aan speelvelden is ontstellend groot, en dat de overheid allang
met de handen in het spreekwoordelijke haar zit, weet ieder.
Elk jaar weer moeten we door gebrek aan speelvelden hon
derden jongelui afwijzen, die o zo gaarne lid van onze ver
eniging zouden willen worden. Momenteel hebben we een
honderdzestig jeugdleden, die vanzelfsprekend iedere week
hun partijtje voetbal eisen. Want de jeugd eist, dat weten we
allen, en over de verzorgingach, iedere Ajacied is
hiervan op de hoogte, en dit zou weer een apart hoofdstuk
kunnen vormen. Maar dat de voetbalclubs en waarachtig niet
alleen de eerste klassers, hiermede een prachtig stuk opvoed
kundig werk op hun schouders hebben genomen, is niet voor
tegenspraak vatbaar.
Over het schitterende werk, dat de jeugdcommissies in al
die clubs verrichten, zwijgt diezelfde pers, die nu zo fel het
professionalisme voorstaat, in alle talen. Ach ja, dat zou ook
een minder lonende bezigheid zijn, en daar zitten die heertjes
niet voor.
Maar dat een goede jeugd-afdeling een krachtbron betekent
voor elke club is zo logisch als iets; bovendien komt iedere
clubman onder de bekoring van dit prachtige werk. Een
goede jeugdverzorging brengt natuurlijk kosten mee,
maarhet is een puike geldbelegging, en hierop bezuinigen
ten koste van het prof-voetbal ware dwaasheid.
Punt 2. Het voorland van de prof.
Een blik op onze landkaart zal wel geen sterveling „ruimte
vrees" bezorgen, onze grenzen zijn ondanks dat wij nog
niet zolang geleden een groot brok van Duitsland interneer
den - niet zo uitgebreid. Toch spelen er op dit, ons zo dier
bare stukske grond, momenteel nog een zestigtal eerste klas
sers, een aantal, dat misschien met héél veel ruzie en tal
van vergaderingen, na ik weet niet hoeveel jaar, tot veertig
is terug te brengen. De voorstanders van prof-voetbal be
loven natuurlijk een hoofdklasse, maar die gekken zijn er
wel meer. Ook voor de toekomstplannen van deze profs
maken ze zich geen zorgen, zoals eigenlijk alles langs hun
koude kleren afloopt. Als hun krantjes en radio-preken maar
een tikkeltje interessanter worden, dus meer geld opbrengen,
is het hun allang goed. En als men hun vraagt of hun zoons
ook voetballen, zeggen ze waarschijnlijk: nee, jammer genoeg
niet, maar ze denkenjawel, ik zal goedvinden, dat mijn
zoon omgaat met zo'n stelletje profs. Wat denkt die knul
wel. Ach, het is zo'n bitter klein kunstje om het peil van de
voetbalsport omlaag te halen, en het aanzien van de voet
baller door de modder te sleuren. Hoelang duurt zo ongeveer
de roem van de gemiddelde voetballer? Als we dit op acht
jaar stellen, zijn we aan de ruime kant. Om daarna een der
gelijke speler weer over te schakelen op ander werk, is een
heksentoer, en capaciteiten voor trainer, terreinknecht of iets
dergelijks, hebben maar weinigen Op deze manier vormt men
maatschappelijk onvolwaardigen, en daar wensen wij niet aan
mede te werken. Men moet hierover maar eens met een goed
georiënteerde official praten, het mag dan een Engelsman,