10 Aan de R.K. „Volkskrant" ontlenen we het volgende: DE GROTE BOTSING: MORING—MERMANS REMISE. ANTWERPEN, 14 Maart. Twee vermoeide reuzen, hard als graniet, gaven elkaar de hand. Zij keken elkaar eens aan en lachten: Henny Möring en Jef Mermans. BelgiëNederland was gestreden. „Ik ken Möring niet," had Mermans Zaterdag gezegd, „maar we gaan het eens ridderlijk uitvechten en zien, wie de sterkste is." Nu kent Mermans Möring. Hij heeft de blonde maar harde kop gevoeld en die onbuigzame body: één bonk taaie Twentse onverzettelijkheid. Zij hebben gevochten, deze twee, om méér dan al het grote, dat in deze strijd op het spel stond. Want de faam van Möring was de obsessie gewor den der Belgische aanvalsleiders. Op dit pantser was de repu tatie van een De Cleyn gebroken. Mermans, de reus, was op gecommandeerd. België's laatste hoop. Hij moest de Rode Duivels naar de overwinning leiden, als het kon. Maar vooral: hij moest Möring verslaan. Zij hebben het ridderlijk uitgevochten, deze zwarte en deze blonde reus. Hun koppen sloegen tegen elkaar, dat de echo van de klap van de tribunes terugrolde. En zij beukten hun body's zonder pardon en zonder genade. Geen stap opzij. Möring noch Mermans. Even hard, even vastberaden. En toch, in de eerste minuten zocht Mermans Möring te ontwijken. Hij dwaalde af naar rechts. Steeds verder naar rechts en terug. Möring volgde aarzelend. Maar dan schudde Mermans zijn zwarte hoofd. Waartoe dit uitstel? Het moest uitgevochten worden. Tank botste tegen anti-tank. Mermans zocht de strijd pp en viel aan. De korste weg: over Möring heen naar het doel. Wie heeft deze strijd, die heel België met ingehouden adem volgde want Jef was de laatste hoop gewonnen? Vóór rust Möring. Een Möring, die hoger, sneller en feller kopte dan zijn rivaal. Een Möring, die zich met zweefsprongen, die een lust waren voor het oog, in dit duel wierp. Een Möring, die de legende der ongenaakbaarheid bevestigde. Maar Mermans kwam terug, mét hulptroepen. In de tweede helft beukten Jef èn Van Steelant èn Chaves op de Twentenaar. Drie reuzen tegen één. Drie donkere, vierkante Belgen, met felle, zwarte ogen en vierkante schouders. En Möring kreunde onder dit massale gewicht. Mermans, een voorhoofd groter, sprong nu ook een voorhoofd hoger. Möring grauwde naar links en naar rechts, doch zijn voet verloor aan snelheid en zijn blonde kuif kopte iets minder zeker. Maar ijzeren Henny bleef overeind. En de handdruk na de strijd kende geen overwinnaar en over wonnene. Twee reuzen hadden eikaars kracht gemeten en grommend gewaardeerd. Remise. Ik weet niet, of er inderdaad zó gespeeld is, ik was er niet bij, maar aangenomen, dat het waar is, is het dan niet be droevend, dat 'n kundig journalist z'n pen misbruikt om zo iets op te hemelen? Wat hebben tegen elkaar beukende lichamen en tegen elkaar slaande koppen met voetbal te maken En is het niet jammer, dat 'n blad met een zo uitstekend verzorgde sportrubriek aan dergelijke kolder plaats inruimt Neen, dan de kostelijke onzin van het interview met Dr. Bomans over de Haarlemse kampioenen in de Volkskrant van Zaterdag 27 Maart. Ieder, die dat niet gelezen heeft, deed zich zelf tekort! Adé. DANKBETUIGING. Joop Bieshaar verzocht ons, daar het onmogelijk is, dit persoonlijk te doen, alle leden van de „Bordjesclub", die hem verrasten met een prachtige bloemen- en schitterende fruitmand, hartelijk te bedanken. Dit medeleven van de oude garde heeft hem diep getroffen. Namens Joop zeggen wij langs deze weg ook de vele Ajacieden dank, die zo nu en dan er zijn erbij, die haast iedere dag komen even bij hem aanlopen en naar zijn gezondheid informeren. Helaas moet „Bies" nog twee maanden het bed houden, maar na afloop van dit tijdsbestek hoopt hij weer volledig hersteld in ons midden te ver schijnen, een wens, waarbij wij ons gaarne aansluiten. Joop, houd je taai, over een paar maanden is het leed geleden en kan je weer mede helpen aan het samenstellen van kampioens elftallen! CORRESPONDENTIE. De heer S. C. A. Schreuder, Semarang. Zoals U vermoedelijk wel in het Januari-nummer gelezen zult hebben, is de puzzle van de twee verdwenen internationals opgelost. Hoe de heer Van Rijn aan 26 Ajax-internationals kwam, is ons niet bekend. Verder onze dank voor Uw waar derende woorden en een spoedige terugkomst naar Holland. Red. Batavia, 22 Maart 1948. Geachte mijnheer De Bruyn, Tot mijn grote genoegen ontvang ik tegenwoordig regel matig het Ajax-Nieuws. Ik vermoed, dat deze toezending in de eerste plaats aan Uw bemoeienissen te wijten is en ik dank U daarvoor hartelijk. Het blad ziet er weer schitterend uit en, wat belangrijker is, het verplaatst me bij het lezen geheel naar de vereniging terug, die mij, alhoewel men één keer daarvan niet zo overtuigd scheen, zeer na aan het hart ligt. Het doet zeer goed, bij het lezen in de verschillende kronieken zo veel bekende namen terug te zien, van de leiders der jeugdelftallen, de bestuurs leden en mijn vroegere medespelers; zelfs nog enkelen uit het zesde adspirantenelftal, waarin ik, toen de oorlog nog als een dreiging in de lucht hing, mijn eerste bal voor Ajax mocht schoppen. Het is dan, of ik weer met mijn voetbalkoffertje over de Middenweg loop en van mijnheer Van Os een aanmer king krijg omdat ik als snotneus voor de wedstrijd een cigaret loop te roken. De heer Van Os zag inderdaad alles, maar was dan ook altijd overal aanwezig. Mijn adspirantentijd was verre weg de prettigste. Ik zal mij altijd herinneren, hoe wij des Woensdagsmiddags bij de training soms mochten proberen de grote Wim Andriesen te passeren, waarbij dan altijd bleek, hoe „uitschuifbaar" diens benen waren. Als junior hebben vele leden en daaronder ook ik, hun schoolwerk en examens die natuurlijk een groot gedeelte van de tijd opeisen. Bovendien kwam daar voor mijn lichting nog de oorlog bij, met later het onderduiken en daarna weer de dienstplicht. Ik heb al deze stadia doorgemaakt en daarom was ik met het voetballen en trainen (eigenlijk is deze volg orde verkeerde) in zekere mate gehandicapt. Toch had ik in die tijd wel meer in Ajax kunnen doen. Tot dat inzicht kwam ik echter pas, toen het bestuur mijn afschrijving als lid wegens „te weinig activiteit" in overweging nam. Ik besefte op dat ogenblik, dat Ajax geen asyl voor would-be-voetballers-met- een-plaats-op-de-overdekte-tribune is, maar het recht heeft, van de leden tegenprestaties te eisen. Dit besef in mij werd versterkt, toen in Indonesië mijn commandant mij vroeg ik was toch lid van Ajax? de sportbeoefening bij ons onder deel aan te moedigen. Toen zag ik, welke moeite en opoffe ringen men zich moet getroosten om een aantal mensen te laten sporten. Hoe teleurstellend het is, als de training slecht bezocht is, als mensen om de een of andere reden, die nogal dubieus aandoet, afschrijven, of zonder bericht wegblijven. Ik voelde echter ook de voldoening, als iets goed ging en het is goed gegaan. De sportclub, die ik heb opgericht, is uitgegroeid tot een flinke vereniging met 90 voetballende leden en daar naast nog een aantal hockeyers, athleten en nu ook honkbal lers en tennissers. Aan het hoofd van de voetbalclub staat nu een ijverig bestuur. Het eerste elftal waarin als een van de uitblinkers de oud-Ajaxman J. Oltmans speelt speelt in de plaatselijke eerste klasse en de hele sportbeweging schenkt alle beoefenaars veel gezonde ontspanning en plezier. Ik ken nu ook een beetje van het gevoel, dat de vele Ajax- propagandisten bij hun verenigingswerk moest bezielen en begrijp nu, waarom ik de heren Van Os, Losekoot, U en de vele anderen altijd bij de wedstrijden der jeugd-elftallen kon aan treffen. Als ik aan mijn prestaties voor Ajax terugdenk, moet ik me wel beschaamd voelen, dat ze zo weinig tot dusverre hebben betekend. Ik schaam me echter niet, dit openlijk te bekennen, want uit mijn ervaringen kunnen de adspiranten en juniores van heden weer hun lering trekken. Helaas is het niet mogelijk voor me, alles nog eens over te doen, maar gelukkig behoef ik, als ik weer in Holland terug ben, ook niet, gezien mijn leeftijd, in een veteranen-elftal te gaan spelen. Voetballen kan men, op een enkele uitzondering na, slechts korte tijd in zijn leven, voor mij is die tijd al gedeeltelijk om, wat mij echter nog res teert, zal ik zo goed mogelijk benutten! Met dat doel voor ogen zorg ik, hier op de Bataviase sport velden, dat mijn uithoudingsvermogen onder de „koperen ploert" tot en met wordt gehard. Mijn dienst laat niet toe, dat ik regelmatig in voetbalwedstrijden uitkom, het spelpeil is overigens te slecht om er, behoudens het uithoudingsvermogen, nog voetballering op te doen. Maar de training, die ons door Jack Reynolds werd ingepompt, blijft en is dat niet voldoende Als U wilt, kunt U mijn brief gedeeltelijk in het clubblad doen opnemen, voegt U er dan mijn beste wensen voor Ajax en mijn groeten aan alle bekenden bij De laatste groeten zijn speciaal voor U en wel van ,Tr

AJAX ARCHIEF

Clubnieuws Ajax (vanaf 1916) | 1948 | | pagina 10