Tribune-logica.
5
dreef en bleek Beentvaar er uitstekend in te zijn. Beb was klemvast
en redde enige malen op fraaie wijze. Zeker tweemaal, voorkwam hij
reeds genoteerde doelpunten en was dit niet het geval geweest,
v. d. Lugt die vitale knaap doet het toch nog maar best en zijn
makkers hadden de punten meegenomen. Nu kregen zij de kous op
de kop, daar tien minuten voor tijd, Bruins, voor een doelpunt
zorgde. Deze goal betekende voor V.S.V. de genadeslag, want ons
elftal had het laatste half uur zoveel van de rood-hemden gevergd,
dat zij aan het einde van him latijn waren. Twee prachtige kop
ballen van Gé van Dijk brachten ons geheel in veiligheid, doch voor
de overwinning waren zij niet belangrijk meer, daar V.S.V. totaal
leeg gespeeld was.
Typisch was, dat na een omzetting Bruins linksbuiten, Michels
middenvoor en v. Dijk rechtsbinnen onze voorhoede pas goed
begon te draaien. Daarvoor liep het ook wel, maar niet vlot genoeg
en doelpunten zaten er niet in. Wel vuurde Fischer weer één van
zijn gevreesde poeiers af, doch dat was het enige gevaarlijke schot,
dat de V.S.V.-doelman kreeg te verwerken en daar wint men geen
wedstrijden mee. Cor v. d. Hart, die in deze wedstrijd niet erg
gelukkig was beter plaatsen, Cor kwam tegen het einde op de
backplaats terecht, daar v. d. Linden een blessure opliep en van het
veld verdween. Cor deed het daar zeer behoorlijk en hoewel van huis
uit spil, blijkt hij op vele plaatsen bruikbaar te zijn. Dat is altijd ge
makkelijk in noodgevallen. Joop Stoffelen, voor deze match thuis
gelaten, maakte het elftal weer compleet en deelde alzo nog net in
de vreugde van drie doelpunten. Voor hem bijzonder prettig, daar
in zijn periode de doelpunten vielen. Al bij al, een spannende kamp,
in de beste verstandhouding gespeeld en o.i. gewonnen door de
ploeg, die over het geheel genomen, de meeste rechten op de zege
kon doen gelden.
BROWN.
Hoewel men algemeen ervan overtuigd is dat een le klasse
prof. club het niet zonder coach kan stellen, heb ik, in de ver
schillende clubs waarvoor ik uitkwam nooit iets gehoord van
speltheorie bij de oefeningen, en zeer zeer weinig bij bespre
kingen met behulp van een schoolbord.
Mijn eigen ervaring heeft mij tot de conclusie geleid dat
goede voetbalspelers geboren en niet gemaakt worden, en dat,
ondanks alles, een speler met natuurlijke aanleg, de hoogste
trap in de voetbalwereld bereikt. Wanneer ik dit beweer ben ik
vanzelfsprekend niet zo dwaas om de mensen te doen geloven,
dat zelfs de geboren voetballer die hoogste trap zou kunnen
bereiken zonder te oefenen en nog eens te oefenen. Jonge
enthousiaste spelers zouden desnoods 24 uur per etmaal willen
oefenen en elke minuut daarvan als een genoegen beschouwen,
zonder eraan te denken dat ze slechts oefenden.
Vermoedelijk geldt dit voor elke sport en elk beroep. Uit
blinkers hebben een natuurlijke gave voor het spel en zij leven
gewoonlijk voor het beroep hunner keuze.
Natuurlijk is een coach een noodzakelijkheid voor 'n club.
Zoals ik reeds zei kan 'n coach geen spelers uit niets stampen,
maar door zijn ervaring kan hij jonge spelers him fouten aan
wijzen en corrigeren. Het verdient steeds de voorkeur om met
jonge spelers te beginnen, omdat het veel meer kostbare tijd
kost om ingekankerde fouten af te leren. Vooral als die zijn
gaan behoren tot de stijl van een speler gedurende 'n groot
aantal jaren, leert hij ze nooit meer volledig af. Door goed
voetbal-onderwijs en goede trainings-methoden behoort een
jonge speler twee of drie jaar eerder de top-klasse te bereiken,
dan wanneer hij aan zichzelf blijft overgelaten.
Volgens mijn mening is bal-contröle en positie-spel het be
langrijkste wat een coach de spelers leren moet.
Onder balcontröle versta ik, in de rfieest uitgebreide zin:
dribbelen, koppen, stoppen, met de borst spelen, de bal laag
houden, vanuit welke hoek die ook mag komen, enz. enz.
Een jonge speler kan, hoe groot zijn natuurlijke aanleg ook
is, nooit genoeg oefenen in balcontröle en zelfs gedurende een
oefening moet een speler elke bal behandelen zoals hij dit in
een wedstrijd zou doen. Een zeer gewone fout, zelfs bij profs,
is hun onvermogen om de bal zeer licht aan te raken. Keer op
keer ziet men spelers de bal 6 a 10 meter vooruit spelen als
deze gecenterd is, waarbij zij het contact met de bal kwijt
raken, voordat deze blijvend in hun bezit is. Het is van fun
damenteel belang, dat een speler, die een bal in zijn bezit heeft,
de bal zodanig aanraakt, dat deze ca. 1 meter vóór hem blijft,
en zich dan zo snel mogelijk beweegt, zonder de bal ooit meer
dan één meter van zich af te houden. Ik weet, hoe snel klasse
spelers tegenwoordig moeten starten, maar de spelers, die een
bal steeds 6 tot 10 meter voor zich uitspelen, zijn in negen van
de tien gevallen snel zonder bal, die zij dan niet meer onder
controle hebben, waardoor opnieuw een goede pass verknoeid is.
Natuurlijk staat het anders met het passeren met een schijn
beweging met de buitenkant van de voet. Deze kan met groot
succes worden gebruikt door een elftal, dat het zeer ver ge
bracht heeft in positie-spel.
Balcontröle en positiespel zijn de twee fundamentele dingen,
die men moet beheersen, wil men tot de top-klasse in voetbal
kunnen behoren.
Positie-spel is, om het kort te zeggen, het vermogen om in
de open ruimte van het veld zodanig een plaats te kiezen, dat
de speler, die in het bezit van de bal is, deze met voordeel
daarheen kan plaatsen, terwijl de speler, die de bal toegespeeld
krijgt, een maximum tijd tot zijn beschikking zal hebben om de
bal onder controle te krijgen, hetgeen natuurlijk niet meer dan
een onderdeel van een seconde is in goed voetbal van klasse.
ROBERT SMITH.
De meneer naast me had een korte, knalgele jas aan een jas
van zeemleer, waarop een keurige bontkraag lag. Ik geloof, dat die
bontkraag „miauw" zou zeggen, als je er over zou strijken. Enfin, er
zijn van die meneren en er zijn van die bontjassen.
Die meneer naast me leek een goedmoedig mens. Hij kwam niet
gauw uit het lood hij kwam eigenlijk helemaal niet uit het lood. Hij
had mij toevertrouwd, dat het logisch was, dat de overdekte tribune
met dit slechte weer zo vol was, maar verder volgde hij zwijgend, met
grote kalfsogen het spel. Een prettig mens om naast te zitten. Er zijn
anderen, die op alles wat hebben af te geVen die nuttige wenken
aan de spelers geven die schreeuwen: „naar links", als de bal naar
rechts gaat die afgeven op de voorhoede en die zo zitten te kiften,
dat het voor de omzittenden niet leuk meer is. De man naast me deed
niets van dit alles. Hij keek en zweeg. Slechts een enkele maal ver
klaarde hij, dat het logisch was, dat er geen doelpunten kwamen. „Ze
hebben geen van tweeën een voorhoede, die schieten kan, meneer. Ze
pingelen tot in het oneindige. Dat is jammer dat is reuze jammer."
Ik deed er het zwijgen toe. Wat zal je mee zitten te jammeren? Ik
vond die wedstrijd nogal pittig ik vond de krachtsverhouding aan
vankelijk wel gelijk, er kon van alles gebeuren.
„Het is nog niks, meneer," voegde hij mij toe, toen de stand met de
rust nog steeds dubbel, blank was. „Het is nog niks en ik ben bang,
dat hel niks zal worden ook."
Ik zei maar gauw, dat ik er óók bang voor was en drong mij door de
menigte om mij in de strijd om een bekertje chocolade te werpen.
Toen ik terugkwam, zat de meneer met de bontkraag er nog. „Het is
logisch, dat het na de rust niet veel beter zal worden," begon hij. Het
veld is nu veel slechter, plaatsen is moeilijker, dat is logisch. We
kunnen misschien beter naar huis gaan. Ik ga in elk geval voor het
eind weg."
M'n buurman scheen geen oog te hebben voor het vlotte spel, dat
zich nu ontwikkelde. Hij keek toe, somber zwijgend.
Tot het eerste doelpunt kwam.
Nog nooit heb ik een mens zo volledig zien veranderen als die
buurman met z'n kattekraag! Het leek wel of het bontje op z'n lelijke
jas tot leven kwam of de kat op en neer sprong en krijsend mee-
miauwde, toen de baas als een dolle op en neer op m'n tenen sprong. En
drie minuten later, bij het tweede juweeltje, werd ik al bang voor
z'n verstand en bij nummer drie ja, toen wist ik niet meer, wat ik
er van moest denken. Ik moet wel heel erg verbaasd hebben gekeken.
Want plotseling bukte hij zich over mij heen en, terwijl het bontje mij
in het gezicht kriebelde, brulde hij me toe: „Ze kunnen het nog
ze kunnen het nog!"
„Wat bedoelt U?" vroeg ik béte.
„Kooltjes maken, sufferdHeb je het dan niet gezien? Drie
nul. Nou. ga ik naar huis."
Ik ging óók. De scheidsrechter floot het eind. Net voor me uit liep
de meneer-mel-de-bontkraag. Ik hoorde, hoe enthousiast hij praatte,
ik zag, hoe hij gesticuleerde. „Ja meneer ja meneer, de beste wint.
Da's logischEen voorhoede, waar schot in zit, meneerda's
logisch. Op zo'n manier krijg je het vertrouwen weer terug, meneer,
da's logisch."
Onopgemerkt schoof ik langs hem heen. Dat is logisch!
VLINDER.