De geest in de voetbalsport. De tegenwoordige en de oude. Tegen beroepsgeest in amateursport. Wie dit opschrift leest, zal zeggen: „Pas op, dat wordt een Oudejaarspreek. Ditmaal zijn we in de Sportkroniek gespaard gebleven voor een Kerstwoord en een Kerstplaat en nu brengt het laatste nummer van het jaar ons toch nog wat wee ge teem Laten wij ten believe van zo denkende lezers daarom eerst een knieval doen voor de Geest des Voetbaltijds! Ziehier: voetbal speel je slechts om te winnen. Eén doelpunt méér is daarvoor genoeg. Dan is de aardigheid er ook af en je behoeft alleen maar te houderi wat je hebt. Daartoe behoef je slechts elke aanval van de tegenpartij te breken en als je die afbraak kan volhouden tot de 90 minuten als een zwaar karwei er op zitten, dan heb je gewonnen, nu, daarom gaat het toch maar. Dat is de eerste winst. Lukt dat in vrijwel alle wedstrijden, die je in de competitie nu eenmaal door-zwoegen moet, dan is je elftal kampioen. Dat is de tweede winst. Dan nog kampioens- of promotiewedstrijden. Zwoeg je je daar ook met overwin ningen doorheen, dan ben je landskampioen of je promoveert. Dat is dan de derde, laatste en definitieve winst. Dan heb je de hoogste eer en ook wel de hoogste recette behaald, dank zij het record aantal toeschouwers, die slechts de winnaar na lopen. Intussen of daarna komen je beste spelers nog in het Neder lands elftal. Die worden nog eens extra getraind in het maken en voorkomen van doelpunten. Doen ook zij dat goed, dan is de Eer van 't Vaderland gered. En dan zit het gezwoeg van het voetbalseizoen er op. Alle winst, die te winnen was, is gewon nen. Het publiek heeft waar voor z'n centen gehad en de pen ningmeesters zijn tevreden. En hiermee is aan het tegenwoor dige voetbal-,.ideaal" voldaan: gewonnen, gewonnen, alsmaar gewonnen, als is 't maar met 10. Heb je ook genoten van je spel? Heb je inderdaad heerlijk gespeeld? Heb je plezier gehad, niet van, maar in je spel? Heeft het je telkens anderhalf uur gelukkig gemaakt? Heeft het je zelfvoldoening gegeven, dat je goed gespeeld hebt? Heb je je verheugd als een ander, een partijgenoot of zelfs een tegenstander, een prachtig staaltje van voetbalkunst vertoon de? Heeft het je lichamelijk goed gedaan je corpus eens vol ledig in te spannen? Ben je door je sport geestelijk verfrist? Ben je in je ziel tevreden, dat je nooit een enkel vuil trucje hebt uitgehaald, maar volkomen eerlijk hebt gespeeld? Heb je vriendschap ondervonden en vooral geschonken? Vind je je sport heerlijk om de sport of heb je alleen maar ge wonnen Nu zullen sommige, hopelijk slechts zéér enkele, bonds- en clubleiders uitroepen: „Hou op met dat gevraag! Breng onze spelers niet uit hun concentratie; ze moeten winnen, daartoe leiden wij ze op en ze hebben gewonnen, daarmee uit. Wij zul len ze nu wat eren met speeches, cadeaux en een knalfuif. En zijn ze niet meer in staat om te winnen, nu, voor hen anderen. Wij hebben nog zóveel reserves en onder de juniores hebben wij ook al „veel belovende spelers" ontdekt." Kom, ga nog een stapje verder en doe als in Engeland: zie je bij een concurrent een goede speler, dan koop je hem, voor 10 mille, 20 mille of nog meer; wat doet het er toe: hij zal zijn geld wel opbrengen. Deze redenering is natuurlijk precies tegen de draad en de tijdgeest in, wat heel verkeerd is voor een schrijver, want je maakt er voor jezelf èn je krant geen vrienden mee. Maar de vrienden, die ik zou moeten maken door te verzwijgen wat ook wel eens gezegd moet worden, kunnen me worden af gestolen. Sport is spel en spel moet ontspanning, moet vreugde zijn en niet slechts plicht en zorg om te winnen. Dat laatste is de geest van het beroepsspel, dat geen spel meer is, maar een zaak: winnen om de winst, om den brode. Dat kennen wij niet, want onze spelers zijn amateurs en onze bonds- en clubleiders zijn het ook. Maar als de geest van het amateurisme dezelfde wordt als die van het professionalisme: voetballen slechts om te winnen, dan is dat fout en dan moet dat gezegd worden. En als de sportpers zich slechts aandient met „uitslagen en ver slagen", plus wat recepten om door bepaalde methoden te kun nen winnen en niet maalt om de geest van de sport, dan is dat een exploitatie van de slechte instincten. Dan is dat een ver- materialiseren van de sport en van de pers, gelijk het voet ballen slechts om te winnen een vermaterialiseren van de sport is. Alle bonds- en clubleiders bedoelen het goed: sport is wed ijver om het beste spel; het beste spel blijkt uit de overwin ning en dus: er moet gewonnen worden. Dat heeft zijn goede kant, omdat het de spelers er toe brengt goed, beter en het beste te spelen, waardoor de wedstrijd tot zijn recht komt. Maar niet slechts de wedstrijd, ook de spelers moeten tot hun recht komen. Dat betekent, dat het spel op zich zelf him ont spanning, vreugde en geluk moet geven en niet slechts zware inspanning om tot elke prijs maar te winnen. Vreugde en ontspanning, uitspanning door inspanning, dat is het uitgangspunt en het wezen van de sport. Daarom gaat het, dat is de geestelijke waarde van het spel en niet de win nende goal en de hoogste recette, al profiteert niemand per soonlijk van dat geld en al wordt het slechts gebruikt ten bate van de sport. Training, techniek, systeem, best, alles best. Winnen: best, mits de zuivere geest van de sport niet verstikt wordt door de zucht om te winnen. Dat is een eenzijdigheid, waardoor de club wellicht groot en rijk wordt en misschien wel aan de toeschouwers de beste waar voor hun geld wordt geleverd, maar waardoor het wezen van de amateuristisch bedreven sport verloren gaat. „Laten wij ons idealen stellen," heeft indertijd de toenmalige bondsvoorzitter Kips eens uitgeroepen. Die uitspraak lijkt vreemd: een ideaal gaat men zich niet op grond van ver standelijke overwegingen stellen, dat komt van binnen-uit. Toch zei hij het goed, omdat ook toen het ideaal in de voet balsport verloren dreigde te gaan. Het was nodig om tegenover de eenzijdige spelverbeteraars, tegenover hen, die niet de clubs, maar het Nederlands elftal het meest van waarde acht ten; tegenover de belangenverenigingen voor uitsluitend ver- enigingsbelangen, tegenover allen, die slechts het winnende doelpunt, aanzien en macht van de sport in het oog houden, opnieuw de vaan op te heffen van het sport-ideaalontspan ning, lichaamsvaardigheid en de geestelijke en zedelijke waarden van sportbeoefening. Opnieuw die vaan op te heffen, want de tegenstelling onder de sportleiders is al oud en dateert al van vóór 1900. De tegenwoordige generatie weet daar niet van, nu voetbal reeds vele jaren de meest beoefende volks-sport bij uitnemendheid is geworden. Daarom is het nodig en goed er weer eens aan te herinneren, dat, toen voetbal nog slechts de sport van een betrekkelijke kleine kring was, uit die kring in de N.V.B. en de plaatselijke en gewestelijke bonden de mannen voortgekomen zijn, die enerzijds natuurlijk de waarde inzagen van spelver- betering, maar daarnaast begrepen de grote waarde voor ons volk van spelverbreiding en die door propaganda het voetbal gemaakt hebben tot volkssport. Nu is geen propaganda meer nodig: de jongens komen uit zich zelf tot voetbal. De jongens, de jeugd, daar gaat het om. Maar het is nu heel anders dan vroeger. Toen moesten de jongens zelf hun clubjes oprichten, besturen en groot maken. Op de waarde van dat besturen van kleine clubjes, dat leren samenwerken en leiding geven, dat leren administreren en organiseren, heeft Verwoerd indertijd gewezen. Nu vinden de jongens, als ze lid van een voetbalclub worden, hun bedje gespreid. Ze worden opgenomen in een organisatie, die af is, ze worden ingedeeld en opgenomen in de sfeer van de club, dat is de sfeer, die de leiders er in gebracht hebben. Is de sfeer die van het onbetaalde professionalisme, slechts die van het winnende doelpunt, van voetbal om winnen en winst, de geest van het sportmaterialisme, dan is dat wingeest, geen club geest, zoals die nog altijd leeft in clubs als het Deventer-U.D. en vele andere clubs. Dat er aan de jeugd in onze clubs meer aandacht geschon ken wordt dan vroeger, is mede te danken aan de fusie der voetbalbonden. Daardoor is vermenging ontstaan met vereni gingen, voor wie sport en het winnende doelpunt, de techniek en de taktiek niet het énige zijn, omdat voetbal voor hen niet als bij het beroepsspel doel, maar middel is. En nu wordt van de leiders in bond en clubs grote tact en een ruime blik vereist om zowel te streven naar goed, beter en het beste spel, als naar het ideaal „de sport om de sport", terwille van niet slechts lichamelijke, maar ook geestelijke en zedelijke waarden. Daarom is het nodig in de laatste dagen van het in de voor bije eeuwigheid weg-zinkende jaar, dagen, die ouderen tot bezinning brengen, tegenover de eenzijdigheid van het win nende doelpunt, opnieuw de kreet te doen horen: Hoog het ideaal! MOORMAN. (Overgenomen uit „De Sportkroniek".)

AJAX ARCHIEF

Clubnieuws Ajax (vanaf 1916) | 1948 | | pagina 9