Bij het afscheid van
den heer E. Bleesing.
6
over), te kunnen opvangen in onze vereeniging, wat alleen
maar kan bijdragen tot een nog grooteren bloei van onze
„Good Old"."
Na A.H.C. heeft thans ook de bekende vereeniging
N.I.L.O.C. besloten tot den N.H B. toe te treden. Verwacht
mag worden, dat mettertijd nog meer handbalclubs zullen
volgen.
De honkbalcompetitie zal dit jaar 10 Mei a.s. aanvangen.
Vóór dezen datum zullen onze negentallen eenige oefen
wedstrijden spelen. Verschillenden onzer hebben trouw
iederen Zaterdag in de zaal gegooid. Het meerendeel heeft
echter nog geen bal aangeraakt. Ik doe dan ook op allen
een ernstig beroep, zich de resteerende Zaterdagen op het
veld goed voor te bereiden. En dan nog iets.
Tot nu toe hebben zeer weinig seniores en juniores te
kennen gegeven, dat zij dit seizoen wenschen te honkballen.
Daar de aanmeldingsformulieren vóór 31 Maart 1947 moes
ten worden ingezonden, heb ik voorloopig met 2 seniores-
negentallen en 1 jeugdploeg ingeschreven.
Het feit, dat U het vorige jaar hebt gehonkbald, houdt niet
in, dat U thans automatisch op de ledenlijst wordt vermeld.
Alleen de namen van hen, van wie ik zeker weet, dat zij
zullen gaan spelen, zullen worden opgegeven. De seniores en
juniores, die deze zomersport willen beoefenen, dienen zich
dus onmiddellijk tot mij te wenden.
Komaan, vrienden, schudt die laksheid nu eens van U af!
E. H. VAN TUYL,
Fahrenheitsingel 50.
Het was omstreeks het jaar 1906, dat een groepje niet meer
zoo heel jonge mannen trachtte uit te vorschen, of het in de
V.S. beoefende baseball als zomersport ook voor den Neder
lander zijn bekoring zou hebben.
In 1912 gingen de heeren Grasé, dr. Hoeksma, dr. Bijl, dr.
Brandsen, dr. Tiemeyer, Voortman, Habbema en wellicht
nog enkele anderen over tot de oprichting van den Neder-
landschen Honkbalbond. De heeren Hoeksma en Grasé wer
den respectievelijk tot voorzitter en secretaris benoemd.
A.H.C., J.H.C. en Hercules waren de eerste clubs, die aan de
competitie deelnamen, doch Quick volgde weldra.
Op uitnoodiging van dr. Hoeksma, besloot de 28-jarige
Bleesing ook te gaan honkballen en meldde zich daartoe bij
A.H.C. aan. Zoowel deze club als J.H.C. ging echter al gauw
ter ziele, waarna de heer Bleesing tot Quick toetrad. Nadat
het presidium van den Bond aan den heer Grasé was over
gedragen, werd de heer Bleesing met het secretariaat belast,
om enkele jaren later zelf den voorzittershamer ter hand te
nemen.
Daar het spel nog in de kinderschoenen stond, achtte men
nog niet den tijd gekomen, de ingewikkelde Amerikaansche
spelregels over te nemen.
Aanvankelijk werd er onderhands geworpen, doch nadat
de steenworp was ingevoerd, werd er bovenhands gegooid.
Van uittikken op het honk was nog geen sprake. Bevond
de bal zich in de handen van den op zijn kussen staanden
honkman voordat de looper het honk had bereikt, dan was
deze laatste uit. Was een looper tusschen twee honken over
de helft, dan mocht hij niet terugkeeren.
De heer Bleesing begon zijn honkballoopbaan als korte-
stop. Later werd hij vanger in de plaats van Willem Dril
ling, die naar het verre veld verhuisde. In die dagen droeg
de catcher geen masker, al stond hij dan ook iets verder van
het thuishonk dan tegenwoordig. De verre velders speelden
zonder handschoen. „Blees" was geen man van verre slagen,
doch door zijn snelheid kwam hij dikwijls op de honken.
Bovendien was hij fel, misschien wel eens iets te fel. Hij
was een der eersten, die den stootslag toepasten, toentertijd
„het trucje" genaamd. Aangezien de Bond nog weinig ver-
eenigingen telde en er uitsluitend 's Zaterdags werd gespeeld,
bracht hij zijn vrijen Zondag op het cricketveld door. Uiter
aard voelde hij zich bij Olympia als wicket-keeper het meest
op zijn plaats.
Over het grijze honkbalverleden staan niet zooveel ge
gevens ter beschikking, want men kon destijds niet bevroe
den, dat den N.H.B. een lang leven zou zijn beschoren.
Pas toen de heeren Drilling en Roodenburgh voor Quick
bedankten en het spel bij Blauw-Wit respectievelijk Ajax
introduceerden, begreep men, dat de honkbalsport in Neder
land vasten voet had gekregen. Voor dit initiatief werd bei
den heeren tijdens de oudejaarsavond-reünie ter gelegenheid
van het 25-jarig bestaan van den N.H.B. het lidmaatschap
van verdienste verleend. Dienzelfden avond werd de heer
Bleesing tot eerelid benoemd.
Voor een kwart eeuw gold de bepaling, dat de clubs, die
vrij waren, scheidsrechters moesten leveren; van de dien
sten van buitenstaanders kon namelijk nog geen gebruik
worden gemaakt. In 1922 werden hier te lande de door den
heer Bleesing vertaalde Amerikaansche spelregels in toepas
sing gebracht.
Eenmaal heeft dit kopstuk met Quick het landskampioen
schap behaald. Het spreekt vanzelf, dat deze uitnemende
spelregelkenner in tal van belangrijke commissies, zooals de
Nederlandsche en de Amsterdamsche negentalcommissie, de
protestcommissie en de technische commissie, zitting heeft
gehad. Voorts was hij redacteur van „Honkbalnieuws". Doch
hiermede zijn nog lang niet alle verdiensten van dezen
grooten sportsman opgesomd. Hij is het geweest, die de
minst draagkrachtige vereenigingen de helpende hand heeft
toegestoken, door haar honkbalmaterieel te verstrekken, het
welk in vele termijnen mocht worden betaald. Hoeveel le
zingen hij heeft gehouden^ is bij benadering niet te zeggen.
Door het lezen van baseball-lectuur was hij steeds van den
gang van zaken in Amerika op de hoogte. Als er voor de
radio een belangrijke baseball-match werd verslagen, kon
men er op rekenen, dat de heer Bleesing bij den luidspreker
zat.
Ook in het maatschappelijke leven heeft de thans 64-jarige
het ver gebracht. Reeds 43 jaar is hij in de reukwater
branche werkzaam, gedurende welken tijd hij slechts vier
dagen met ziekteverlof is geweest! Doordat de fabriek zich
onlangs kort achter elkaar drie leidende figuren zag ontval
len, is, terwijl een ander er aan denkt met pensioen te gaan,
de taak van den heer Bleesing er niet lichter op geworden.
Dit is dan ook een van de redenen geweest, waarom hij zijn
zetel in het Bondsbestuur ter beschikking stelde. Overigens
meende hij, dat de tijd daartoe zoo langzamerhand ook wel
gekomen was. Ten slotte was hij eenigszins teleurgesteld
over het feit, dat het nijpende gebrek aan honkbalbenoodigd-
heden den groei van den Bond onmiddellijk na den oorlog
in den weg stond.
Zoowel bij de bondsofficials als bij de spelers, in wier mid
den hij het liefst vertoefde, was hij zeer gezien. Honkbal en
Bleesing waren synoniem. Dat de man, die 34 jaar lang een
bestuursfunctie heeft bekleed, bij de laatste A.V. den hoogsten
eeretitel verkreeg, was meer dan verdiend.
Tijdens de Zaterdag 29 Maart j.l. gehouden afscheids
receptie, welke o.a. door den voorzitter van het N.O.C., over
ste Pahud de Mortanges, werd bijgewoond, liet de afgevaar
digde van den A.V.B. uitkomen, dat de kwaliteiten van den
heer Bleesing ook buiten honkbalkringen niet onopgemerkt
waren gebleven. De heer Broeksmit deed zijn woorden ver
gezeld gaan van een herinneringsbordje.
De heer E. Kupers Jr. bracht den scheidenden functionaris,
die nog kort geleden den stoot gaf tot het organiseeren van
een Amsterdamsche sportweek, den dank van het Gemeente
bestuur over. Voorts kon hij verklaren, dat het eerste honk
balstadion eerlang zal verrijzen. Z.i. behoorde hieraan den
naam van „Bleesing-stadion" te worden gegeven.
Als blijvend aandenken zullen de vereenigingen en de
bondsfunctionarissen den eere-voorzitter eenige gebrand
schilderde ramen met een honkbalmotief aanbieden.
Voor alle sprekers had het „slachtoffer" een passend ant
woord.
De heer Bleesing is thans eere-voorzitter van den N.H.B.
en, van Quick, eerelid van H.H.C. en beschermheer van
„Zandvoortmeeuwen".
Tijdens het diner, dat daarna volgde, werden tal van her
inneringen uit de honkbalhistorie opgehaald.
Ik acht het een voorrecht, nog een jaar onder leiding van
den heer Bleesing te hebben mogen werken. Als bestuurslid
heeft hij afscheid genomen, doch dit beteekent gelukkig niet,
dat hij uit het .honkbalfirmament verdwijnt.
Deze pionier heeft zich bereid verklaard, den N.H.B. te
allen tijde met raad en daad ter zijde te staan.