den, terwijl de ellebogen tegen het lichaam gedrukt behooren te zijn.
Bij lage schoten moeten de handen op dezelfde wijze bij de beenen
en voeten worden gebracht.
Het werk van den doelman eindigt niet met het stoppen van scho
ten, doch hij moet leeren wegwerken. Er zijn vele manieren om weg
te werken:
1. Wegwerpen.
2. Trappen.
3. Stompen.
Hij moet altijd den bal naar de zijkanten van het veld dirigeeren,
daar anders 90% van de vrije schoppen bij den tegenspelenden
centrehalf terechtkomt.
Bij uittrappen van de doellijn: wanneer een bal van de linker zijde
van de doellijn wordt weggetrapt, moet hij altijd naar den rechter
vleugel worden geplaatst en van de rechter zijde naar den linker
yleugel.
Wanneer de doelman bij het wegwerken wordt belemmerd door een
tegenstander, moet hij den bal zoo ver mogelijk naar de zijlijnen van
het veld gooien of trachten één van de spelers van zijn eigen team
te bereiken.
Een goalkeeper moet er nooit een gewoonte van maken, om eenige
meters voor zijn doel te gaan staan; hij moet immer en altijd op de
doellijn staan, zelfs wanneer de bal in het penaltygebied van de
tegenstanders is.
Beoordeeling.
Juiste beoordeeling is zeer noodzakelijk, zoowel in afstand als in
snelheid. Wanneer een goalkeeper uit het doel snelt om een bal te
grijpen, moet hij er zeker van zijn, dat hij hem ook krijgt. Hij mag
nooit wagen het risico te loopen, dat er geen doelman in de goal is,
en zijn positie is zoo verschillend tegenover iederen anderen speler,
omdat er achter hem... geen ander meer staat.
Tusschen goalkeeper en backs moet het onderling begrijpen uit
stekend zijn. Een door een back op den doelman teruggespeelde bal
beteekent dikwijls een redding en is een gezonde politiek.
De doelman verkeert in de beste positie om be beoordeelen, wanneer
zoo'n pas voordeelig is en een harde kreet b.v. „Right, Henk!" zal den
back duidelijk maken, dat zijn doelman klaar staat. Om dubbel zeker
te zijn bij het geven van zoo'n pass, moet de back trachten, om on
gelukken te voorkomen, den bal eenigszins naast den doelmond te
plaatsen. Zulk onderling begrijpen van de achterhoede verlicht het
werk van de backs en geeft den doelman vertrouwen.
Het komt soms voor, dat het er naar uitziet, dat een bal juist onder
of werkelijk op de deklat terecht zal komen. Gewoonlijk is de doel
man er niet zeker van, of de bal tegen de lat zal stooten en dan in
het veld terugspringen. Het is mogelijk, dat hij er tegenaan komt en
uitgaat, doch het is ook mogelijk, dat hij juist onder de lat passeert,
met gevolgeen doelpunt. In zulke gevallen is er maar één ding,
dat de keeper moet doen en wel den bal over het doel stompen.
Bij een gewonen vrijen schop juist buiten het penaltygebied moeten
4 of 5 spelers op één lijn gaan staan, in het front van den bal, en
beide backs in de hoeken van het doel, terwijl zij het middenstuk aan
den doelman moeten oyerlaten.
Bij het in het veld brengen van den bal moet men nooit beginnen
te bewegen of te draaien, tenzij men er zeker van is, dat men hem
in den juisten greep heeft.
227