g^OUDE POOS
Jeugdherinneringen van een Aj ax-veteraan.
Van de sporten, die elke gezonde Hollandsche jongen behoort te
beoefenen, heeft voetballen voor mij wel altijd de grootste bekoring
gehad. In mijn schooldagen, toen er overal in en om Amsterdam nog
uitgestrekte open vlaktes op bebouwing lagen te wachten, was het niet
moeilijk een plek te vinden waar wij ons hart aan dit levendige spel
konden ophalen. Vóór, tusschen en na schooltijd, een bal was er
altijd wel te vinden en dan werd er gebigd, geknard en gepoeierd
van heb ik jouw daar,- ten minste, als de strijdbijl tusschen de ver
schillende scholen voor een poos begraven was, want niet alleen
voetballen maar ook vechten was ons lust en ons leven. Edoch, aan
alles komt een eind en zoo moesten wij, nadat de lagere school was
doorloopen, maar zien hoe op een andere wijze onze honger naar
den bal gestild kon worden. De oplossing in deze, voor ons zoo ge.
wichtige kwestie, was echter spoedig gevonden; er werd een club
opgericht, die onder den wijdschen naam van „Advendo" het levens
licht zag. Een geschikt terrein vonden wij bij Schollenbrug aan den
Ringdijk met als kleedgelegenheid een verhuiswagen. Na een moei
zaam bestaan van eenige jaren moesten wij evenwel het bijltje er
bij neerleggen en zoo gebeurde het, dat ik in 1900 voor „Victoria"
speelde, een club die haar goalpalen had gepoot op de plek waar
nu een gedeelte van de St. Willebrorduskerk, aan de Ceintuurbaan,
staat; de wedstrijden die wij daar speelden hadden soms plaats
onder zulke omstandigheden, dat ons voetballen dikwijls meer op
een modder- of waterballet geleek. Daar kan Tjerk de Munnik ook
over meespreken. Maar wat deerde ons dat; als wij maar voet
balden.
En nu komt het groote moment. In datzelfde jaar werd mij ge
vraagd of ik geen lust had om de gelederen van Ajax, dat pas was
opgericht, te komen versterken. De helaas zoo vroeg gestorven Jan
Moolhuysen, een van de ijverigste leden van het jonge Ajax, wist
mij te bepraten en, aangezien toentertijd nog geen overschrijvings
bepalingen bestonden, duurde het niet lang of ik had het geel-zwarte
shirt voor het rood-witte verwiseld, hetwelk ik nadien, zonder on
derbreking, gedurende 20 jaren als actief speler heb mogen dragen.
In dien tijd had Ajax haar tenten over het Y, op een terrein achter
het Tolhuis, opgeslagen. De weelde van een terreinknecht konden
wij ons natuurlijk nog niet permitteeren en dus waren wij eiken Zon
dag reeds vroeg in touw om lijnen te trekken, goalpalen te zetten,
netten te hangen en alles in gereedheid te brengen wat voor een
goede loop van zaken bevorderlijk was. In gedachten zie ik nog
Chris Holst met z'n kalkemmertje sjouwen en ik met de witkwast
achter hem aan. Ons elftal behaalde reeds direct goede resultaten
en dat soms met groote cijfers; de wedstrijd tegen „Leonidas", die
wij met 170 wonnen, zal ik niet licht vergeten. Dat er in dien tijd
door het Amsterdamsche Voetbalbondbestuur soms raar geschutterd
188