Indrukken
Ja, natuurlijk, meneer! Een mensch van educatie, iemand van ont
wikkeling, als U en als ik.... wij, die geregeld ons krantje lezen,
wij wisten wel beter.... Er zijn dingen, die men niet zegt, die men
eigenlijk niet eens mag denken. Maar om u de waarheid te zeggen:
uw dienaar dacht weken geleden al, dat Ajax den kraaienmarsch
geblazen haddat het roemloos tot een zielloos einde was ge
komen.
Laten we mekaar niets wijs maken: u wist beter.... ik wist beter.
Wij lazen in ons krantje over Finland en over al dat andere we
lazen ook de treffende mededeelingen, dat het koud was, dat het
gesneeuwd had, dat de trams niet zoo best meer reden, dat we een
enkele maal een minuutje (of meer) op onze autobus moesten wach.
ten, dat het dooien en dat het weer vriezen gingdat er niet
gevoetbald zou worden en dat er misschien nooit meer gevoetbald
zou worden, als het niet heel wat piezeltjes warmer zou worden.
De noodcompetitie in nood. Ze moesten van voetbal maar een
zomersport maken.
Laten we het over Ajax hebben.
We moeten het wel over Ajax hebben, omdat Finland, duikbooten
oorlog, luchtbombardementen en al het andere „mooie" nieuws in dit
blad contrabande zijn. Het eerste Ajax-levensteeken kwam, toen we
al lang een zwarten rouwbrief verwachtten. Maar Henri de Lagardère
was óók niet dood!
„Van Ajax.... hij is voor mij", sprak mijn zoon, die de post had
opgehaald en een brief achterhield.
„Zijn ze gek geworden?Je moet toch niet spelen?"
Vader lag half voor mirakel op de bank. Je moet als oudere man
een ijsvrije middag niet gebruiken om op je dooie eentje een soort
elfstedentocht te rijden.
De jongere editie las den brief. „We krijgen een fuifda's goeie."
Maar hoe verder hij kwam, des te meer betrok zijn gezicht en hij
eindigde met pogingen, een leening te sluitenzónder stok achter
de deur.
Meneer, laten we er verder over zwijgen. De tijden zijn benard;
bon dertien is de suiker. Dat zegt alles.. U komt óók niet toe. Ver
der maar weer: Ajax leefde. nog vóór de fuif. Het Ajaxstadion
bleek zelfs ongerept en ongedeerd uit de sneeuwstormen te voor
schijn te zijn gekomen en het eerste trainingsveldhoe krijgen de
menschen het in hun hoofd?.... was zelfs aan de schaatsenrijders-
sport ten offer gebracht.
Wat een tijd meneer. wat een tijd! De voetbalkiks van m'n zoon
schimmelden in de kast en het kon den knaap geen sikkepitje schelen.
Die draaide op het trainingsveld pootje over of rijdt om het hardst
tegen z'n ouden heer, die, hoe bestaat het, lang niet meer zoo vlug
uit de voeten komt.
„Nou hêt Reynolds hier niks te vertellen", heeft-ie me toevertrouwd.
Och, laten we maar stoppen.... het is hopeloos meneer. Wij, in
onzen tijd stonden met tranen in de oogen, als we op zolder onze
oude voetbalplunje zagen hangen. En het liedje daarophet maakt
me nóg week.
Ja, stoppen maar. Misschien leest u deze regelen als u zónder
overjas en zónder plaid in uw bloote bol op de tribune zit.
„Gunst.... dat is waar ook.... we hadden een strengen winter.
Precies ja, toen was er oorlog ookWie is die idioot, die het daar
nog over heeft?"
Meneer.... die idioot is:
O.W., 11 Febr. 1940. VLINDER.
164