Si. Nicolaas interviewt Ajaxl
5 December, 12 uur 's nachts.
Overal heerscht diepe rust. Het is koud....
Langzaam maakt zich uit de duisternis een gestalte los. Een ge
stalte in een rooden mantel; even goed kijken, waarachtig, het is
St. Nicolaas.
Wij schudden elkaar de hand en informeeren naar eikaars gezond
heid. De oude baas is een weinig buiten adem, het valt ook niet mee
op zijn leeftijd nog dak op, dak af.
Hij vraagt hoe het met de jongens gaat, of zij hun schoenen nog
stuk trappen en als ik mij dan beklaag over de hooge schoenmakers
rekeningen, beaamt hij mijn klacht volkomen. Maar dan verschijnt
een oolijke glimlach op zijn gelaat en zegt hij zacht: „En hoe was
je vroeger zelf, waren jouw schoenen altijd heel?"
Wij praten dan over den ouden tijd, heerlijke herinneringen, over
het „Zwarte Land" (nu Pretoriusstraat), waar je met het schoolelftal
oefenwedstrijden speelde voor de Schoolwedstrijden. Ja, de school-
wedstrijden, welk een schat van herinneringen. „Hoe zalig als de
jongenskiel nog om de schouders glijdt". Dan denk je weer aan je
eigen wilde jongens, die nu den tijd medemaken, dien jezelf hebt
medegemaakt.
Plotseling hooren wij een krachtigen stap, de deur gaat open en
een hoofd, getooid met een helm, verschijnt om den hoek. Mijn hart
springt op van vreugde, want is dat niet Ajax, die om den hoek kijkt?
Inderdaad, het is Ajax, gezond en wel. Je zou niet zeggen, dat hij
al bijna veertig is. Ik stel de heeren aan elkaar voor, maar St. Nico
laas maakt aan de voorstellerij een einde door te zeggen: „Maar
man, zou ik Ajax niet kennen. Reeds bijna veertig jaar volg ik zijn
prestaties met aandacht, ik heb diep respect voor hem. Ik ben wel
een oude man, maar voor Ajax heb ik nog altijd een warm plekje
in mijn hart; werd ik niet altijd op Uw St. Nicolaasavonden, welke U
vroeger placht te houden, allercharmantst ontvangen?"
Er ontspint zich dan een zeer genoegelijk gesprek tusschen St.
Nicolaas en Ajax, o.a. vraagt St. Nicolaas, waaraan het mindere
succes van het eerste elftal is te wijten.
Ajax denkt lang na en antwoordt dan eerst aarzelend, maar allengs
komen de woorden sneller van zijn lippen: „Ja, inderdaad, ons succes
is dit jaar minder, maar U moet niet vergeten, dat als je reeds jaren
aan de spits van het Nederlandsche voetbal staat, er eens een tijd
moet komen, dat er een inzinking komt. Ik ben niet verblind door mijn
succes, maar eens moet de tijd komen, dat oudere spelers door jongere
vervangen moeten worden. Deze jongere spelers moeten zich leeren
aanpassen en dit nu blijkt vrij moeilijk. Mij dunkt, de spelers van
vroeger waren iets sneller en hadden meer uithoudingsvermogen dan
de tegenwoordige spelers ondanks de betere omstandigheden, zooals
betere velden, kleedkamers, enz. Ik kan dan ook niet genoeg den
nadruk op deze punten in de training stellen.
Bovendien speelt de mobilisatie ons ook parten, steeds met invallers
spelen, doet het elftal geen goed en de invallers ook niet. Het elftal
is geen geheel en de invallers raken niet ingespeeld. En dan het gemis
van Anderiessen; U kent hem toch, St. Nicolaas?"
„Zou ik Anderiessen niet kennen, de meest bescheiden en fijne voet
baller, die er op de Nederlandsche velden rondliep. Laten de jongens
uit de lagere elftallen maar een voorbeeld nemen aan dezen eerlijken
sportman. Ajax dus U zal er wel bij varen."
St. Nicolaas vraagt dan of Ajax nog een wensch heeft. „Een wensch,
och neen, ja toch, vraagt U aan onze supporters, of zij hun vertrouwen
142