Van onzen Engelschen
correspondent.
De opkikkering, die mij door onzen Premier per radio werd thuis
bezorgd, had ik op dat moment hard noodig. De Engelsche bladen
hadden n.l. zóó veel sensationeel nieuws over „good old Holland"
medegedeeld, dat ik niet beter wist of we waren gloeiend den pook.
Gelukkig bleek alles schromelijk overdreven, hetgeen later door de
Britsche Pers royaal werd erkend. De rede van Minister de Geer zal
ongetwijfeld ook in Nederland de gemoederen danig gekalmeerd heb
ben. Speciaal de met veel talent voorgedragen versregels vielen
bijzonder in mijn smaak. Jammer vond ik het echter, dat Z.E. er voor
deze gelegenheid niet eens zoo'n aardig, nieuw soldatenliedje, zooals
„Rats, kuch en boonen" bij gedeclameerd heeft. Het zou vooral voor
onze gemobiliseerde jongens zoo leuk zijn geweest.
Maar, vrienden, we zouden het niet hebben over gedachten, die
mij persoonlijk bezighouden, maar over voetbal. Laat ik dan begin
nen met U te vertelen, dat er sinds mijn vorigen brief geen
einde is gekomen aan de vele zorgen, waaronder het Engelsche voet
bal in dezen tijd gebukt gaat. De spelers vinden, dat het lang genoeg
geduurd heeft. Ze hebben de koppen bij elkaar gestoken en aan de
„leiding" verschillende desiderata voorgelegd; o.m. is gevraagd om
wederinvoering van de winnaarspremie. Deze met name genoemde
wensch komt me billijk voor. Ook een Engelsche beroepsvoetballer
kan niet van den wind leven, zelfs niet in deze ouderwetsche Novem-
bermaand, waarin van dit natuurverschijnsel meer dan genoeg voor
radig is. De spelers meenen zeer terecht, dat een min of meer ruime
toeslag voor een gewonnen wedstrijd de animo zal vergrooten en het
spelpeil verbeteren, hetgeen vanzelfsprekend een toeneming van het
bezoek tot gevolg zal hebben. De annuleering van de contracten is
ook een fout geweest, die eigenaardige consequenties heeft meege
bracht. Om een voorbeeld te noemen: als een le klasse speler uit
Londen, die z'n club duizenden ponden heeft gekost, door de tijds
omstandigheden buiten zijn standplaats moet verblijven, mag hij
elders, voor welke club dan ook, zijn balletje trappen. Voor die
provinciale club is dit een buitenkansje, maar Londen zit er mee.
Er is naar mijn meening aan dit „gastrollen" nog een ander gevaar
verbonden: de groote, sterke clubs konden op zoo'n manier in den
vreemde wel eens „minderheden" gaan vormen en nu weet U even
goed als ik, wat een narigheid daaruit kan voortkomen. De spelers
zelf vinden deze vrijheid van beweging heelemaal niet prettig; zij
hebben als het hun positie betreft liever wat meer „vastigheid",
wat verklaarbaar is. De „leiding" zal nu te rade moeten gaan over
de mogelijkheid in hoever aan de verlangens van de spelers kan
worden tegemoet gekomen. Inmiddels zij vastgesteld, dat er alléén
maar sprake is van „wenschen" en niet van „eischen". Men behoeft
dus, wanneer het in de toekomst op het voetbalveld nóg wat luste-
loozer toe mocht gaan dan nü, niet direct aan een „sit-down-staking"
te denken.
Uit een en ander ziet U, vrienden, dat men ook hier niet eerder
tevreden zal zijn voor alles weer bij het oude is. Of de „goeie ouwe
tijd", die slechts een paar maanden achter ons ligt, gauw zal terug-
keeren is te bezien. President Roosevelt is dienaangaande erg opti
mistisch gestemd, evenals Oud-President Benesj. Zij kunnen het weten,
maar ik ben bang, dat ze het zelf niet gelooven. Wij, gewone men-
schen, kunnen niet beter doen dan geduldig afwachten en zooveel
mogelijk onze kalmte bewaren, verduistering en luchtalarm ten spijt.
131