ANTWOORD
aan Jan Schoevaartè.
Jan, ouwe sobat, jij hebt me in het vorige „Clubnieuws" zó in het
zonnetje gezet, dat ik me verplicht voel om je daarop te antwoorden.
Klets nou niet, dat dat niet nodig is en dat dit ook helemaal je be
doeling niet is geweest, dat weet ik ook wel, maar toch wil ik het
doen, omdat ik je bedanken wil, niet voor de vriendelijkheden, die in
je „Open Brief" aan mijn adres stonden, maar voor de vriendschap,
die daaruit sprak.
Dat was de vriendschap, Jan, die alleen kan overblijven uit oude
tijden, die kristalliseert uit een jarenlange omgang, uit gezamenlijke
strijd, waarin je schouder naast schouder met elkaar gestaan hebt
en dat hebben we, om het maar eens heel dramatisch te zeggen: we
hebben samen gestreden en geleden, in die mooie „oude tijd", toen
we allebei nog zoveel jonger waren en nog geen last hadden van
die kleine ongeriefelijkheidjes, die ons er nu wel eens aan herin
neren, dat wenou ja, niet oud, want ik voel me niet oud en jij
ook nietmaar dan tocheen dagje ouder worden.
Wat was dat een tijd! Op ons oude veld, met die „promenade" voor
de tribune, waar jij nu nog op elke jaarvergadering voor vecht en
die je er vandaag of morgen toch door krijgt, wat hebben we daar
niet meegemaakt, maar wat hebben we daar geen plezier ook gehad,
geen intense vreugde, als we een sterkere tegenpartij hadden weten
te kloppen of met kunst- en vliegwerk een gelijk spel uit het vuur
hadden gesleept.
En wat hebben we dikwijls niet tegen elkaar gekankerd!
....En nou, Jan, schrijf je me plotseling die „Open Brief", nadat we
elkaar al die tijd, wel een jaar of vijftien, wel gezien, maar toch min
of meer uit het oog verloren hadden. En dan spreekt uit die brief nog
diezelfde vriendschap, die er in die jaren gegroeid was zonder dat
we ooit boezemvrienden geworden waren, maar een vriendschap,
die om zo te zeggen, gelouterd is door de jaren.
Ik wil je wel zeggen, dat ik er reusachtig mee in m'n nopjes was
om maar niet sentimenteel te worden en dat ik hem dadelijk
aan m'n zoons heb laten lezen en gezegd: „Lees maar eens, wat ze
over je vader schrijven", omdat ik er trots op was, dat jij dat van
me schreef. En ik wil je ook wel zeggen, dat ik heel erg blij was met
de waardering, die je uitsprak over mijn werk. Ik zou een stomme
idioot zijn als ik niet wist, dat mijn rubriekje „De wedstrijd, die ik zag"
en ook die spelregeltests voor de radio er niet „ingegaan" waren bij
publiek en luisteraars. Maar toch deed het me extra goed, dat juist
uit jouw mond te horen!
Jan, als straks de wedstrijd afgelopen is, dan hoop ik, dat de uitslag
je stemming niet zoveel bedorven heeft, dat je de kraan van de radio
nog even wil openzetten om naar me te luisteren. Er is nog zo'n oude
sobat van ons bij Hein Delsen. Wat zal ik 'n lol hebben als ik 'm
tuk krijg, al was het alleen maar, omdat ik weet, dat jijdaar ook
zo'n plezier in zal hebben!
KIK GEUDEKER.
111