omdat men anders een tegenstander op eenvoudige wijze zou kunnen
beletten op den bal toe te loopen en wel door hem den rug toe te
keeren.
Ook is het aanvallen van den doelverdediger anders geregeld.
Deze mag n.l. zooals ook vroeger voorgeschreven aangevallen
worden, indien hij den bal vasthoudt, een tegenstander opzettelijk
hindert, of zich buiten zijn doelgebied bevindt. Als hij den bal vast
houdt, dan mag hij natuurlijk worden aangevallen, daar een poging
om hem over de lijn te loopen met den bal, een poging is om den
bal over de lijn te krijgen, derhalve een poging om den bal te spelen.
De doelman mag echter óók worden aangevallen, indien hij opzet
telijk een tegenstander hindert. Indien dus de doelman naast het
doel een tegenstander in den weg gaat staan om hem te beletten
den bal, die over de lijn naast het doel zal gaan, nog te spelen,
mag hij worden aangevallen. Indien een achterspeler en niet de
doelman dit zou doen, zou hij niet mogen worden aangevallen.
Een doelverdediger buiten zijn doelgebied moet als een gewoon
speler beschouwd worden, derhalve is dan de regel van het aan
vallen op hem van toepassing.
Verboden is het dus een tegenstander aan te vallen, om hem te
beletten den bal te spelen. Staat dus een voorwaarts voor het doel
gereëd den bal in te koppen en loopt een achterspeler tegen hem
op, zonder dat hij daarbij zelfs maar naar den bal kijkt, dan is dat
strafbaar, ook al vindt de botsing plaats op het oogenblik, dat de
voorwaarts den bal met het hoofd raakt. Het eenige, dat een ach
terspeler derhalve in zoo'n geval mag doen, is trachten zelf den bal
weg te koppen. Komt hij daarbij dan in botsing met zijn tegenstan
der, dan is dat geen overtreding.
Verboden is het ook, dat een achterspeler een aanvaller, die toe
loopt om den doelman b.v. met den bal over de lijn te drukken, aan
valt door den aanvaller tegemoet te loopen, zonder zich om den
achter hem zijnden bal te bekommeren.
Indien een voorwaarts op het doel toeloopt om te trachten een
voor het doel geplaatsten bal in te schieten, mag een achterspeler hem
niet aanvallen om hem te beletten bij den bal te komen. Het eenige,
wat hij mag doen, is den aanvaller te „snijden", d.w.z. vlak voor
hem heen te loopen zonder hem echter aan te raken.
Een goed scheidsrechter zal overigens herhaaldelijk den regel van
„het voordeel" in toepassing moeten brengen, d.w.z. hij zal niet
straffen voor ongeoorloofd aanvallen, indien de aangevallene den
bal in zijn bezit krijgt en een goede kans krijgt om te doelpunten,
of in het algemeen met doorspelen meer is gebaat dan met een
vrijen schop.
De straf op ongeoorloofd aanvallen is een directe vrije schop, even
tueel een strafschop.
Het eenige punt, waaromtrent nog onzekerheid bestaat, is de vraag
of deze regel ook geldt voor het afhouden, d.w.z. het zich voor een
tegenstander opstellen zonder hem aan te vallen. Voorloopig geldt
de regeling echter uitsluitend voor het aanvallen, zoodat spelers en
scheidsrechters zich daaraan moeten houden.
Ter voorkoming van misverstand voeg ik hieraan nog toe, dat- men
een tegenstander onder geen omstandigheid op ruwe of gevaarlijke
wijze mag aanvallen. Gaat het aanvallen gepaard met den strijd om
den bal, dan zal het daardoor ook vrijwel nooit ruw of gevaarlijk
zijn, omdat de aanvaller toch in de eerste plaats zijn aandacht moet
concentreeren op den bal en het aanvallen dus een geheel bijkom
stige handeling is. Juist het aanvallen, waarbij men den bal den bal
laat, doch met alle energie op den tegenstander losstormt, wordt heel
gemakkelijk ruw en gevaarlijk. Dat is een van de motieven om
den nieuwen regel toe te juichen, daar, indien de spelers er zich'aan
houden, de kans op ongevallen wordt verkleind.
103