Als Ajax speelt
In de straten en straatjes van het Betondorp pardon het tuindorp
Watergraafsmeer staan honderden automobielen langs de trottoirs.
„Ajax speelt!" Met deze twee beteekenisvolle woorden begroeten de
tuindorpers elkaar op een groot aantal wintersche Zondagmiddagen.
Zij weten reeds niet beter. Als Ajax thuis speelt, wordt hun dorp ge
durende enkele uren omgeschapen in een massaal parkeerterrein.
(Onder ons geschreven: een echt parkeerterrein in de onmiddellijke
omgeving van het Ajax-stadion zou heusch geen weelde zijn.)
Die auto's voor hoeveel duizenden guldens staan er op zoo'n
middag, of loopt het bedrag misschien in de honderdduizenden?
oefenen een verbazend groote aantrekkingskracht uit op de jeug
dige bewoners van het Betondorp. Het is inderdaad prachtig studie
materiaal voor wie van een voorbijsnellende auto binnen drie tellen
het merk willen kunnen opnoemen. Alle merken zijn vertegenwoor
digd, van Ford tot Rolls Royce en van D.K.W. tot Hispano Suiza. Er
zijn two-seaters en wagens voor groote gezinnen, tot personen-auto's
omgetooverde vrachtwagens en gewone vrachtwagens,- kortom
automobielen in alle prijzen en modellen, automobielen in gewonen
en automobielen in buitengewonen dienst.
De jeugd is er dan ook niet van weg te slaan. Maar de volwas
senen loopen er langs met gezichten, die geen spoor van belang
stelling verraden. Daar zijn ze te volwassen voor! Doch in zijn hart
maakt menigeen een keus. „Niet zoo'n oudje. En ook niet zoo'n erge
groote, want die verbruikt weer te veel benzine. Maar zoo'n mooie
blauwe of groene sportwagen en natuurlijk gestroomlijnd."
„Ajax speelt" en af en toe klinkt tot in de woningen der dorpe
lingen, die tegelijk stedelingen zijn, het gejuich der toeschouwers.
„Ajax speelt" en vele duizende menschen volgen met aandacht de
grillige lijnen, die de bal op het groene strijdperk trekt.
In „het dorp" loopen de ordebewaarders in keurige leeren pakken
en de autobewaarders in de meest fantastische kleedij. Beiden zijn
genummerd, doch de dienaren van den Heiligen Hermandad dragen
hun nummer op de kraag en de dienaren der automobilisten op de
borst. Want rangen en standen moeten er zijn. Maar beide cate
gorieën doen hun plicht en zonder hen zou Ajax geen Ajax zijn.
Er is nog een derde soort geuniformden, die „het dorp" op-
vroolijken op de wintersche Zondagmiddagen, als sportief Amster
dam naar het uiterste stukje van de oude Watergraafsmeer trekt.
Dat zijn de chauffeurs van de autobussen der gemeente. Waar zij
hun nummers dragen, weet ik eerlijk gezegd niet. Doch genummerd
zijn ze, net als de groote lobbesen van bussen, die geduldig en netjes
in de rij staan te wachten op de menschen, die straks vaak niet
geduldig en niet „netjes", maar haastig hollend bij troepjes tege
lijk trachten een plaatsje te veroveren.
En nu een bekentenis, lezer. Ik ben „Betondorper" (U zult het zoo
langzamerhand vermoed hebben), maar geen voetbal-liefhebber (wat
U waarschijnlijk niet zult hebben vermoed). En dus, als Ajax speelt
Nee, dus niks.
Ik ben zelfs, net als iedere rechtgeaarde Betondorper, wel een
klein beetje trots op het stadion. Overigens, dat gebouw ligt er net
zoo mooi, zoo aan den overkant van het dorp. Wie een hekel heeft
aan de voetbalsport die menschen zijn er ook nog die zegt
natuurlijk ,,'t hoort er niet bij". Maar de overgroote meerderheid
zegt ,,'t hoort er wel bij" en pronkt, zoo vaak de gelegenheid zich
voordoet, met het trotsche voetbalkasteel aan den overkant.
Toch is het geen liefde op het eerste gezicht geweest, 't Is veel-