Voetbal in de buurt van de
Amazone-rivier.
Toen wij Zondag 22 Januari j.l. in het W.G. om 4.45 n.m. de voetbal-
marsch van Schootemeyer hoorden schallen, vonden wij dat een goed
voorteeken voor den uitslag van den wedstrijd AjaxFeijenoord.
En ja, daar hoorden wij 10 minuten later de verlossende woorden
van het persbureau: 50! Een rondje toffées was het eenige, waarop
getracteerd kon worden.
Voetbal werd toen het gesprek van den namiddag en toen ik mijn
overbuurman, Jopie Bonnet, eens vroeg of hij in zijn leven wel eens
aan voetbal gedaan had, kreeg ik prompt ten antwoord: „Ja, natuur
lijk, wat dacht U dan? En U raadt nooit, waar!" Daar hij jaren als
zeeman bij de K.N.S.M. gevaren had en op elke boot wel een elftal
uit personeel te vormen is, dacht ik direct aan voetbal in het buiten
land. Wij werden nieuwsgierig en dachten: daar zit wat in voor het
Ajax-Clubnieuws.
„Ja," vertelde hij op onopgesmukte wijze, „wij waren in Januari
1938 gecharterd door een Engelsche Maatschappij en voeren met de
„Tellamon" van de K.N.S.M. op uitreis langs de Oostkust van Amerika,
totdat wij de Amazone-rivier in Brazilië bereikten, welke wij pl.m.
1500 K.M. opvoeren om levensmiddelen te brengen en hout te halen.
Door het oponthoud van 10 dagen, kregen wij van de aldaar geves
tigde bruine broeders een uitnoodiging om een wedstrijd te spelen.
Een elftal was spoedig gevormd. De zwarte broekjes kochten we
voor 2 sol of te wel 1.04 in de kampong, de interlocs dienden voor
truitjes. Werkschoenen waren onze trappers, terwijl onze bruine te
genstanders blootsvoets den strijd aanbonden. Het grasveld was van
normale afmetingen en een kamponghuisje diende voor kleedkamer.
Net als echt kwamen we in een drafje het veld op; ik voorop. Een
50-tal nikkers begroette ons met krijgsgeschreeuw en keek vol be
langstelling naar ons schoeisel. Dat bleek iets nieuws te zijn. Onder
leiding van Berkhout begonnen wij onzen strijd. Maar al spoedig
bleek, dat het een spelletje van kat en muis zou worden. Niet alleen,
dat onze tegenstanders den wedstrijd op het heetst van den dag on
der een temperatuur van 80 a 90° hadden vastgesteld, neen, zij waren
onvermoeid en watervlug. Alleen waren ze als de dood voor onze
schoenen, want eenigen waren daar al mede in aanraking geko
men. In een kwartier was het al 30. De tribune begon reeds leeg te
loopen. Bij de rust (na V2 uur) kregen wij zelfs den raad er maar
mee op te houden, maar dat deden wij niet.
Wij, Hollanders, gaven ons zoo maar niet over. Wij hadden toch
niet voor niets die dure broekjes gekocht. Wij wisten toch, dat, wan
neer wij het shortpassing en het dribbelsysteem zouden toepassen,
wij ze een poosje van ons af konden houden, omdat zij doodsbang
voor onze harde werkschoenen waren. Wij voelden ons als elf pop-
peys, omdat wij aan de vele spinazie uit het blik dachten, die wij
tijdens de reis gegeten hadden. Den verderen strijd kostte ons nog
een paar zolen, die wij tot groote hilariteit van de bruine rakkers
van onze schoenen aftrapten. Zoo verloren wij met 71. De eer
hadden wij nog gered, 't Was direct geen vlagvertoon geweest, maar
toch hebben wij in de kampong aan de Amazone-rivier nog dikwijls
het lied gezongen „De Tellamon gaat nooit verloren!"
Februari 1939. HOMMES
142