Ongevallen- en Ziekteverzekering
Automobiel en Wettelijke
Aansprakelijkheid
N.V. De Nederlandsche Lloyd
Ongevallen
Heerengracht 260-266 AMSTERDAM
„Wat doe je nou?" zei ik. „Er wordt geroepen: slaan", zei hij. „Laat
gaan", antwoordde ik. Jammer van het verkeerde begrip, waardoor
mijn vriend schijnbaar geheel van de wijs raakte. Hij begon mij ten
minste de gekste dingen te vertellen. Hij wist n.l., dat de snoeken te
Harenkarspel een waterpolo-zevental hadden en wanneer zij toevallig
een wedstrijd zouden spelen in de „spoorput" zoo heet een gedeelte
van het water waar wij vischten kon het gebeuren, dat je geen
aasvischjes genoeg had. Even later sloeg hij er zoowaar een „flinken"
snoek uit. Nog wel de eerste van de geheele ploeg, die uit zestien
man bestond. Vele haken en ijzeren staven haalde hij uit zijn koffer
om dezen snoek van misschien IV2 pond van zijn haak te halen.
Een hevig gekrijsch van hem deed mij een beetje dichter bij hem
komen. „Wat is er aan de hand?" vroeg ik zeer verwonderd. „Heeft
hij je gebeten niettegenstaande al het ijzerwerk in zijn bek?" 't Leek
wel of er een muurtje van gewapend beton moest worden neergezet
in den bek van den snoek. „Wel neen", zei mijn vriend, „dit is vast
een keeper, hij heeft een vingertje van een handschoen in zijn bek!"
Toen ben ik maar een eindje verderop gegaan, omdat ik dacht, dat
hij wel eens gevaarlijk voor zijn medemenschen kon worden.
Tegen het einde van den vischtijd ben ik mijn vriend weer op gaan
zoeken; hij stond juist op te binden. „Nog wat gevangen?" vroeg ik.
„Nou", zei hij, „ik heb een knaap aan mijn hengel gehad, die moet
zoo groot geweest zijn als een potvisch, gezien de drie tanden en
het stuk kaak, dat ik er uit geslagen heb", waarop hij mij iets toonde,
dat veel gelijkenis had met het gebit van een koe. Daar kwam Gerard
Ziegler ook aan. Hij liep flink te waggelen. Fijn, dacht ik, die heeft
tenminste een behoorlijk aantal snoeken gevangen. Zeer benieuwd
natuurlijk, riep ik: „Nou Gerard, jij hebt er een stuk of wat!" „Hou
je maar stil", zei die arme Gerard met een pijnlijk gezicht, „ik verga
van de rheumatiek".
Na ons in het cafétje verkleed te hebben, ging de reis weer terug
naar Mokum. In de bus was mijn vriend weer heelemaal bijgekomen
en hij vroeg mij nog zeer beleefd of ik het geheele vischcollege namens
hem wilde verzoeken wat minder te liegen, daar het voor hem zoo
overerfelijk was.
Als wij zóó doorgaan, geacht vischcollege, voorzie ik, dat wij dezen
extra-ordinairen-superdeluxen-heer-visscher als lid kwijt raken. Ge
moet het zelf weten! PLEINCERISE.
78