wester af, waardoor zijn zeer verzorgd knap gelaat te voorschijn komt. „Stap direct in, mijnheer," zegt de chauffeur meteen en maakt een buiging. „Het kan me niet schelen waarheen mijnheer moet," zegt de chauffeur met beleefde stem en laat den taximeter op vrij staan, zoo perplex als hij was van dezen Heervisscher. In de taxi zittende zegt de visscher tegen den chauffeur: „op mijn circulaire, die ik ontvangen heb staat, dat de autobus om half zes aan de Tol huispont zou zijn, dus als een haas daarheen." „Alstublieft, mijnheer," zei de chauffeur. Tien minuten over half zes is de auto bij genoemde pont. Na den chauffeur 1.50 te hebben betaald voor het ritje op „vrij", omdat hij het was, de Heervisscher, kon hij nog bijtijds de bus, die reeds op de pont stond, ingetrokken worden. Spoedig was het gezelschap te Spijkerboor aangekomen. Het „nach- telijksch-bestuur" plaatste de paaltjes met nummers hieraan, vlak aan den waterkant, waarbij de visschers zich moesten opstellen. Een van de commissieleden was schijnbaar niet fit, want die deed tot groote ergernis van een der andere leden dezer commissie, er niets aan. Hij was een „visch-down" staking begonnen. Intusschen was de bestgekleede en netste visscher van het geheele gezelschap ook bezig zijn bullen in orde te maken, neerplensende regen en stormende wind trotseerende. Met zijn hooge gummilaarzen en oliejas aan en niet te vergeten zijn beschaafde zuidwester op, waarin van voren twee ruitjes, sorteerde hij zorgvuldig zijn diverse visch-ingrediënten, als snoertjes, lepel met ingehakte gaatjes om de gevangen visch schoon te maken, dikke koperen ring aan een lang touw om bij eventueel vastzitten van zijn haak, die los te maken, een pakje negoret, maatstokje, enz. enz. In de bus moet hem al opgevallen zijn, dat het gezelschap bestond uit verscheidene intense leugenaars. Er werd tenminste gesproken over gevangen visschen zoo groot als vloermatten en traploopers. Daar was hij een te nette kerel voor om deze leugens niet op te merken. Wat een keurige vent was het toch. Nadat hij zich volledig uitgerust bij zijn paaltje No. 10 had opgesteld en zoo om zich heen keek in den nog steeds neerstroomenden regen en kolossaal krach- tigen wind, moet er iets in hem zijn omgegaan. Toen na verloop van tijd op een misthoorn het signaal gegeven werd, ten teeken dat het eerste half uur van den vischtijd om was, waarbij door 18 man één vischje gevangen werd, werd besloten een watertje op te zoeken, waar wat.... minder gevangen zou worden. De keurige visscher ging natuurlijk mee. Wat een nette knaap was dat toch. Uit de auto bus komende, stond hij meteen weer in den neerstortenden regen aan den top van een tien meter hoogen dijk. Ik stond vlak naast hem en kennelijk zocht hij iets. Plotseling haalde hij een zonnebril uit een van zijn zakken te voorschijn. Of hij hierdoor geïnspireerd werd, of dat het leugenachtige gezelschap hem niet meer beviel, wie zal het zeggen, in ieder geval hoorde ik hem fluisteren: „wat heerlijk toch zoo'n Zandvoortsche duin in die stralende zon" en zonder zich een oogenblik te bedenken, laat hij zich van de denkbeeldige duin afrollen tot vlak bij de zich aan den onderkant daarvan bevindende sloot, waar hij bijna inrolt. Hij komt echter weer spoedig naar boven en zegt tegen mij zich eenigszins vergist te hebben in de omgeving. De kerel zag er echter zoo visch-beschaafd uit, dat ik niet dorst te lachen. Wat een keurige kerel was het toch. Trouwens, al zou zijn geheele visch-uitrusting gehuurd of van zijn vader geleend zijn, dan nog dwong hij groot respect van al de visschers af, voor zijn cor recte houding. Later heb ik dezen gentleman-visscher nog gade ge slagen en zag hem stiekum vele gevangen baarzen weggooien, angstig als hij schijnbaar was den eersten prijs te zullen winnen. Wat een keurige kerel was dat toch. Ik hoop, dat hij den volgenden keer weer van de partij is, misschien, dat ons visschersgilde iets van hem geleerd heeft. 10 October 1938. PLEIN-CERISE.

AJAX ARCHIEF

Clubnieuws Ajax (vanaf 1916) | 1938 | | pagina 18