CARLTON HOTEL
CARLTON CORNER
mmmmmmmmmmmmmmtrnm
immmmmmmmmmmmm/mmmmmmmmtm
PAG. 100 A J A X CLUBNIEUWS
gooser daor, watte kop, 't lakent pursies een haoring.
Sajje tegekomme op Maondagmorrege. Pakkum bij s'n
beentjes (maakt de beweging van het in tweëen
scheuren en in z'n keel laten zakken van een haring)
hé, dat smaokt. Maan 't ruggetje!" En aan iemand,
die in twee minuten minstens tien maal de naam
Anderiesen genoemd heeft, vraagt hij met een dood
ernstig gezicht: „ik weet niet ofer wie of U het hip,
maar U bedoelt seker Anderiesse?" Hij is nu in zijn
element, want er wordt naar hem geluisterd en om hem
gelachen.
Daar komt de tegenpartij het veld op. Stoere knapen
in donkere truien en hagelwitte broeken. Sportief klapt
hij in z'n handen en kijkt meteen in het rond of ze veel
supporters hebben meegebracht en of er ook bij hem
in de buurt staan. Dan komt Ajax eindelijk. Nu gaat
hij te keer als een bezetene tot ze alle elf zijn versche
nen en gaan doeltrappen. De scheidsrechter in zijn
correcte tenue bevalt hem uitstekend. „Klaorblaokeluk
'n heer!"
Nu er begonnen wordt is hij toch niet heelemaal
gerust. De tegenpartij staat bekend als een rijkelijk
forsche ploeg en daartegen is Ajax niet altijd opge
wassen. Het begin valt hem echter mee. Tot twee maal
toe krijgt hij een zenuwschok, als zijn favorieten, na
subliem samenspel, bijna scoren. Luid moedigt hij aan,
hij en al zijn vrienden, nu de bezoekers geen voet aan
den grond krijgen. Maar langzamerhand komt de
tegenpartij los. Het gaat bij die luitjes echter veel te
bonkig naar zijn zin. Als de èèn na de andere Ajax-
man wordt gevloerd, ergert hij zich dood en hij maakt
zich woedend als de goede techniek van de door hem
aangebeden club door bepaald unfaire methoden wordt
teniet gedaan. Hij laat zich natuurlijk niet onbetuigd
en als een orkaan klinken de protesten van hem en zijn
vrienden over het veld. Dan, als Ajax weer ten aanval
trekt en het bruine monster als een biljartbal over vier
of vijf banden keurig in het vijandelijke net wordt
gedeponeerd, kent zijn blijdschap weer geen grenzen
en komt aan zijn gejubel schier geen einde. Dit doel
punt werkt echter bij de bezoekers als olie op het vuur.
ZALEN VOOR PARTIJEN EN FEESTMAALTIJDEN
HET GEZELLIGSTE BITTERUUR - TZIGANE MUZIEK
Een tegenstander haakt in serie zijn gastheeren en ziet
zijn onsportieve daden, tot voldoening van iederen
waren sportliefhebber, met een penalty bestraft. Onze
jonge vriend weet wat er nu gebeuren gaat. „Jen Die
penbeek, Jen Diepenbeek" brult hij uit en jawel, de
tengere Ajax-back, met het ernstige, bleeke en zwaar
bebrilde gelaat, gaat naar voren en voltrekt het vonnis.
„Goed soo! die sit jofel. Twei-nul. Braof gedaon hoor
Jèntje." Hierna wordt het spel nog onprettiger. De
held van ons verhaal is haast niet meer te houden. Als
hij naar zijn gemoed te werk ging, tracteerde hij iederen
overtreder op een „gekleurde kopstoot". Wanneer
drie-kwart van de Ajax-ploeg gekneusd is en de rest
geen been durft te verzetten, komt het tegenpunt, dat
meteen de overwinning weer in gevaar brengt.
In de rust is zijn goede humeur voor goed verdwe
nen. Wat een sof-wedstrijd. Soms lagen er „drie
laken" op het veld en allemaal aan één kant. Zijn toon
is bitter en niemand krijgt een goed woord. De man
met de banjo, die een van z'n melige liedjes zingt en
altijd op een paar centen van hem kan rekenen, komt
nu ook op de koffie. „Jaop, soeck is een ander stasion
op. Die knaop hip te feel storing op s'n gollef". Hij is
van plan 'm straks van katoen te geven en verzamelt
reeds een voorraad bruikbare krachttermen. Als de
tegenstanders voor de tweede maal hun entree maken
en hij zijn handen aan den mond brengt om stoom af
te blazen, klinkt langzaam en duidelijk de stem van
den Machtige, die het publiek dringend verzoekt niet
te protesteeren en de beslissingen aan den scheids
rechter over te laten. Dat moet er nog bijkomen. Nu
mag hij niets meer zeggen ook. Drie kwartier lang
zwijgt hij zijn woede verbijtend en laat niets merken
van zijn angst, dat de tegenpartij van de gekraaktheid
van de Ajax-ploeg zal profiteeren om toch nog gelijk
te maken. Als een verlossing klinkt hem het eindsignaal
van den scheidsrechter in de ooren. Er wordt beweerd,
dat Ajax nu kampioen is. Hij gelooft het niet. Eerst
gaan kijken in den sigarenwinkel in de Linnaeusstraat.
Met een clubje gaan ze er heen. Voor den winkel
rekken ze zich uit om over de hoofden van de opge
hoopte menigte te lezen, dat inderdaad D.F.C. heeft
verloren en D.H.C. heeft gelijk gespeeld. Dus toch?
Ze kijken elkaar blij lachend aan en zijn alle narigheid
vergeten. Maar, daar hooren ze twee heeren spreken
over den wedstrijd van Ajax. „Die tegengoal was ook
heel goed," zegt de een. Nu moet onze vriend toch nog
even van zich afbijten: „Noem je dèt een goeie kool?
Een sof-kool was 'eteen kool fen Deterding!"
VOORNE VAN PUTTEN.