17 EN 31 JANUARI
CRITIEKE MOMENTEN
Op 17 Januari behaalde ons kranig Eerste Elftal
met Wim Anderiesen als aanvoerder het twaalfde
kampioenschap.
Op 31 Januari bezette Wim wederom de spilplaats
van het Nederlandsch Elftal in den wedstrijd Duitsch-
land-Holland en Zorgde ervoor, dat Ajax dien dag
voor de 150ste keer vertegenwoordigd werd in het
Nederlandsch Elftal.
Deze beide dagen zijn wel heel bijzondere dagen,
zooals het lijstje van onze kampioenschappen, hetgeen
wij uit het keurige archief van een van onze oudste
donateurs, nl. van den Heer Koopmans, de eigenaar
van de bekende Brittannia Hoedenzaak in de War
moesstraat, hebben mogen putten. Ons kranig Eerste
Elftal behaalde met de spelers: Keizer, Diepenbeek,
Been, Van Deyck, Anderiesen, Schubert, Stam, Blom-
vliet, Van Reenen, Gerritsen en Van Wijngaarden
reeds op 17 Januari het kampioenschap van Afdeeling
II. En niet door mazzel (met dit mooie woord schermt
men den laatsten tijd zo ogaarne) maar door inten
sieve training, goede clubgeest enz.
Ajax neemt van 1918 af reeds een bijzondere plaats
in de voetbalgemeenschap in, moet men dit soms ook
aan mazzel toeschrijven???
Neen, door ernstige training, vriendschap, goede
AJAX CLUBNIEUWS - PAG. 99
leiding, zijn de mooie resultaten van de laatste jaren
bereikt. Van deze plaats zeg ik onze jongens hartelijk
dank voor die prachtige resultaten behaald. Een dozijn
kampioenschappen van de afdeelingen hebben we er
al opzitten. Voor het Kampioencshap van Nederland
noteerde Tonny Staal ons vijf maal. Aan onze jongens
om er weer eens zorg voor te dragen, dat het ZESDE
Kampioenschap in de Meer terecht komt. En ik twijfel
er niet aan of onze jongens zullen zich met volle
energie in den strijd om de gouden plak gooien.
Zooals ik reeds boven schreef werd op 31 Januari
onze vereeniging voor de 150ste maal in het Neder
landsch Elftal vertegenwoordigd en wij mogen gerust
zeggen met eere. Want onze jongens, die voor het
Nederlandsch-Elftal uitkwamen hebben er steeds voor
gezorgd dat de Keuze-commissie van den K.N.V.B.
geen spijt behoefde te hebben van de verkiezing van
de Ajacieden. In een van onze vorige nummers heb ik
den K.N.V.B. een verwijt gemaakt, dat men op den
verkeerden weg was met het spelen van een zoo groot
aantal wedstrijden, maar heb er direct op laten volgen,
dat Ajax, indien noodig, gaarne het werk van de
Keuze-commissie wilde steunen. Hetgeen dan ook wel
blijkt uit de 150ste vertegenwoordiging.
M. J. KOOLHAAS.
/""^IE zoo, daar is-t-ie weer. Hè, hè, hij moet even
X j op adem komen. Het valt niet mee dat sprintje
van het loket, door het grind en over de trappen
naar de hoogste trede van de staantribune. Maar ja,
dat moet je er voor over hebben als je er een vaste
plaats op na houdt, waar je je steeds omringd weet
door je vrienden en kennissen, bij wie je steun kan
zoeken als het mis gaat en met wie je de grootste gein
hebt als Ajax een ouderwetsche bui heeft en met zijn
tegenstanders doet wat hij wil.
Het is nog niet vol, maar toch zijn er al enkele
bekenden, jongelui als hij, echte Amsterdamsche
volkstypen die van hun schamel zakcentje iedere
veertien dagen zeven stuivers afzonderen en opzij-
leggen voor Ajax. Hij groet ze met korte uitroepen,
meestal betrekking hebbende op den komenden wed
strijd: „Fendaog geen sacht eitje, Jaopie!" ,,Blauw-Wit
was ook geen sallefie, forige week!" „Jofel weertje
niet?" „Souwe we fendaog al kampioen worde?" „Niks
haur, motter te feel gebeure!"
Als hij de omgeving inspecteert, blijven zijn oogen
even rusten op de overdekte tribune, waar hij altijd
met ontzag tegen opziet. Daar zitten de „bookmakers".
Van dit vreemde woord, dat hij uitspreekt zooals het
geschreven wordt, heeft hij een zeer zonderling begrip.
Volgens hem wordt er iedereen mee aangeduid, die
rijk is en met gezag is bekleed. De andere zittribune
laat hem volkomen onverschillig. Daar zit de kleurlooze
middenstof, menschen, die geen spie hebben voor de
„overdekte" en die zich geneeren voor de staan
tribune.
Naarmate de tijd opschiet, wordt hij nerveuser. Hij
is nu enorm druk, praat tegen iedereen tegelijk en
merkt van alles en nog wat op. „Seg, gao niet soo foor
me staon met je straotemaokerskuifie! Ik ken niks sien
door je purmenent waaf!" „Seg, Sjorsie, sie je die