AJAX CLUBNIEUWS - PAG. 35 mmmmmmmmmmmmmmmm. Het is alsof Leonardo da Vinci, Raffael en Michelangelo samen hierin de hand hebben gehad. Onze stadgenoot daarentegen is slecht gepropor? tioneerd, zijn hoofd zit schuin op zijn hooge en scheeve schouders geplakt hals heeft hij bijna niet zijn rug is krom en eenigszins gebocheld en dat heele onregelmatige bovenstel rust op een paar uitgesproken x?beenen. Zijn karretje smeekt plotseling om een kwast verf en zijn slobberig jasje is opeens niet brandschoon meer. Het fluitje van een scheidsrechter kondigt rusten aan en geeft de zoo noodige afleiding. Daar komen reeds sliert ten jongelui over de tot bruggen gebombardeerde planken, die hier en daar over de slooten liggen, om zich met een ijsje wat af te koelen. Als zij beide mannen in het vizier krijgen gaan ze geheel volgens de oude waarheid: „het oog wil ook wat" naar den Zuiderling, die hen met zijn charmantsten glim? lach verwelkomt. Er is direct contact tusschen verkooper en cliënten, ondanks het lastige taal? verschil. Met drie of vijf opgestoken vingers be? stellen de jongens de begeerde verfrisschingen, die prompt met veel élégance worden overgereikt. De jongens, door zoo'n fijne bediening overbluft, zeggen, geheel tegen hun gewoonte in, beleefd: „dank u wel". Eén onder hen, bepaald een intel? tectueel, prevelt zelfs: „grazie" en krijgt daarvoor een allerinnemendst knikje extra. De Amsterdammer is door het dolle heen. Hij schreeuwt de menigte toe: „mense, ete jullie die buitelandse rommel toch niet. 't Is allemaol skeer? seep". Niemand luistert. Hij pakt zijn bel, begint als een bezetene te luiden en geeft den enkele, die bij den andere niet vlug genoeg geholpen kan worden een extra dikke wafel, die hij eerst den volke toont. Hij zal dien onderkruiper wel krijgen, hem „dood konkereere". Roekeloos, wanstaltig dik maakt hij de wafels, zóó, dat ze niet meer te hanteeren zijn en door de jeugdige koopers voor een groot gedeelte worden vermorst; ze gooien de restanten, die ze niet meer verwerken kunnen, in de sloot. Den Italiaan ontgaat dit niet. Vroolijk wijst hij er zijn klanten naar. Nu doet de Amster? dammer geen moeite meer om beleefd te zijn. Hij scheldt den ander uit voor: „fuile skoorsteen? feger" en „luisige makkeronisuiger" en gunt hem „een partij sanksies om onder te beswake" en meer van dat moois. Tenslotte moet hij zijn absolute nederlaag erkennen. Als de diverse scheidsrechters de horden weer terugfluiten, staat hij amechtig tegen zijn wagentje geleund, hij is óp. De man uit het zonnige zuiden neemt een doek, veegt de sporen van een voor den tijd buitengewoon zakensucces weg, kijkt dan pas voor het eerst zijn tegenstander goed aan en, ter? wijl hij op zijn driewieler stapt, voegt hij de zielige ineengedrongen zigzag?figuur ten afscheid toe: „Nou 'k goan dan maor. Tabékaktus! VOORNE VAN PUTTEN. moar froeger ook, sie je, d'r konden er twei of drie opsitte, niks hoar, lauw, Keton floepte t' balletje en de heile vergaodering tegen de flakte in het nette, hoar. Kees, sie je die lange doar laupe, das Groot? meijer, die had je froeger tegen Haveevee motte sien spelebang, niks hoar. Dat was nou de grootste dipplomaat, die je ooit gesien heb, anfalle op een afstand, zie je, maar ie flikte het 'm, nou reken maar. Doar heb ie de mannetjesputters, Kees, jog, geif mijn au?de?klonje es an, wat 'n pootekerels, seg, da wor wat, oplette. Moar ik bin foor Roodwit, da weet je jog, dus niks geen smoessies, daar goane?me, foruit boois, hè sufferd, doe 's mee, o heere joep, das Dippenbeek zijn hè, jessies, Kees, hij sit, das geif me au?de?klonje es an, jog, opzij, jessies, hoe komp dat nou Dan vergaan er kwartieren van uitgekreten jammer en Toosje is eindelijk aan de beurt.... as van Reenen, toe jong, kaisit Kees, sag ie dat, jog, au?de?klonje, ik beswaik, is dat.... jes? sies, nou sal ie goed worre, wat is 'r aan de lug en wat sei je Kees, was die bal utgeweest, ben je betoettefoetelt, das onmogeluk, Keton heit niet gevlagd Keton heit wel geflagd, das geen kool, Toossiehou je kluif dicht, jog, je weit er de balie fan, o soo, sie jekoal, goed soo, hoe heit die referenadris, doar, met die fluit, das in orde Kees is 'n wais mannetje, stopt in zijn kluif een Turmac?je, en das 11. Punt. Uit. EnStammetje, Stammetje, 'n kaik het dat jong er op, wat, mooiheeresoepelepappie, Kees, hij sit alweer, hij is voor den boeljansjee, jog, mijn au?de?kolonje, twei tege ein, das sat, Kees. Moar, sei Kees, na aflaup, sie je Toos, het was toch niks in orde met die kool, das gelaik, ein tege ein, dat main opienie Wor niet noar gevroagd, jog, Kelijn en het heele parlument kan er niks an doemjog21, we binne binne en geif me nou mijn au?de?klonje

AJAX ARCHIEF

Clubnieuws Ajax (vanaf 1916) | 1936 | | pagina 7