NEGEN DECEMBER ERVARINGEN.
A J A X CLUBNIEUWS - PAG. 81
Grootere goden dan ondergeteekende hebben
in alle toonaarden hun bewondering geuit over het
nieuwe Stadion, grootere goden op sport* zoowel
als op journalistiek gebied hebben spontaan ver*
klaard, dat Ajax hier voor een sportvereeniging
iets unieks tot stand heeft gebracht.
Hoe simpel zou het klinken als ik mijn meening
nu ook nog eens naar voren bracht, als ik nu ook
nog eens ging beweren, dat ik nog nooit zooiets
moois gezien heb. Neen, daar pas ik voor, dat laat
ik dezen keer eens liever aan menschen over, die
geen lid van onze vereeniging zijn.
En toch,zoo heelemaal niets er over zeggen
is toch ook maar niets, en daarom moet ik u toch
even iets vertellen over mijn rondwandeling door
onze eigendommen op dien wondermooien Ajax*
Zondag.
Geheel alleen ben ik daar aan het ronddolen
geweest, geheel alleen om niet gestoord te worden,
geheel alleen om geen oordeel van anderen aan te
hooren, en om mijn gedachten geheel den vrijen
teugel te laten.
Bij het binnentreden direct iets vreemds, de
gangcontroleur kent mij niet, waarom zou hij mij
ook eigenlijk wel kennen, ben ik een Ajax*be*
roemdheid, neen, ben ik een Koolhaas, een Roo*
denburg, een Anderiessen, neen, niet waar, slechts
een kleinen Angestellte in Ajaxverband. Waarom
zou hij mij dus kennen, logisch, maar toch een
beetje pijnlijk, je bent hier toch immers thuis, en
thuis weet toch ook iedereen wie je bent.
Enfin, niet lang over nadenken, komt nog wel.
Vooruit maar weer, even kijken hoe deze kamer er
van binnen uitziet, mis, de deur is stevig gesloten.
Automatisch gaat mijn hand naar mijn sleutelbos,
ik ben toch thuis, maar dan komt het belachelijke
er van naar voren, nee, dat zou ook te gek zijn, de
sleutels zijn natuurlijk hier of daar veilig opge*
borgen. Dan de volgende deur maar door, ha, dat
gaat beter sapperdekriek, wat ziet het er hier
keurig uit, rustbedden, stort* en kuipbaden, schit*
terend ziet alles er uit. Daar hoor ik voetstappen
op de gang en onwillekeurig schrik ik, ineens ver*
wacht ik, dat men mij de kamer uit zal jagen. Maar
de stappen vervagen, en niemand heeft mij be*
merkt. Nu kan ik zonder complicaties weer naar
buiten treden, zonder complicaties schrijf ik, maar
dat is toch eigenlijk krankzinnig, ik ben hier toch
immers thuis, waarom dan toch steeds dat
vreemde gevoel.
Daar komt een van onze terreinknechts aan, die
zal mij wel weer op mijn gemak stellen, joviaal
groet ik hem, maar wat is dat nu, waarom een kort
hoofdknikje, waarom niet de gebruikelijke lachen*
de opmerking, van „mooi weertje, mijnheer", of
„met hoeveel winnen we vandaag, denkt u?".
Secretaris Elzenga verschijnt in de gang, onwille*
keurig breng ik mijn hand naar mijn hoed, wat is
dat nu weer, nu ga ik mijn hoed afnemen, voor een
van mijn beste vrienden, wat doet het er ook
eigenlijk toe, hij ziet mij niet eens, hij heeft van*
daag wel andere dingen aan zijn hoofd dan op mij
te letten.
Maar toch klopt er iets niet, er hangt iets van „ik
weet niet wat" in de lucht en plotseling denk ik aan
dien man uit „im Westen Nichts Neues", die na
den oorlog thuis kwam, en er precies zoo voor
stond als ik heden in ons nieuwe Stadion.
In het midden vind ik onze indoor*training hal,
kellners rennen heen en weer, ook hier weet
niemand wie ik ben, gelukkig maar, nu kan ik even
adem halen, geen van de aangestelden zou me hier
iets durven vragen. Aan de wanden en aan het
plafond zie ik de verschillende toestellen, waar*
mede onze jongens zich fit zullen houden, en
plotseling betrap ik mij er op, dat ik met afgunst
denk aan die tientallen knapen, die onze juniores
en adspiranten elftallen bevolken. Jonge knapen,
die een heerlijke toekomst tegemoet gaan in onze
mooie vereeniging.
Buiten spreken verschillende keien uit de sport*
wereld prettige woorden tot Koolhaas en Rooden*
burgh en ik voel mij tamelijk overbodig bij al die
lofuitingen. Iemand komt mij vragen of ik mij uit
wil kleeden voor het défilé, „ook geen lolletje"
hoor ik een ander zeggen, die er zich aan gaat ont*
trekken. Misschien heeft hij wel gelijk, maar ik zal
toch maar even mee doen, er zijn grootere offers
gebracht voor Ajax, dan zich even voor niets aan*
en uit te kleeden. Voor niets zeg ik, dat is toch
eigenlijk ook te gek, ik mag toch een heele ronde
om het veld meemaken, ik mag toch mee helpen,
om de kracht van Ajax even aan de buitenwereld
te toonen. Bovendien tref ik het en mag ik mij ver*
kleeden bij de Natris, Guppfert, de Pelsers en al
die andere grootheden van jaren terug. Ik betrap
mij er op, dat ik tegen de Natris zeg: „Jan geef me
dien schoen even aan", en tegen Delsen: „zeg Hein,
schik eens een haak op". Zestien a zeventien jaar