NIEUW EN OUDc
AY RHQ Q AMSTERDAM-OOST
TELEFOONNUMMERS 53832-53140
A J A X CLUBNIEUWS - PAG. 85
Zondag 9 December zijn alle Ajacieden bijeen
gekomen om getuige te zijn van de opening van ons
nieuwe veld. Het ligt me nog niet om „Stadion" te
schrijven, zooals trouwens alles dien Zondag me
eenigszins vreemd was. Het is ons eigen veld, ons
eigen home, alles is van ons en na het eerste uur,
nadat ik tevergeefs een poging gedaan had toege*
laten te worden in de kleedkamers, heb ik me
werkelijk zelf afgevraagd, of ik als Ajacied, op het
nieuwe Ajaxveld niet op visite was.
„Het moet nog wennen, Jack"; zeiden anderen
waar ik een gesprek mee aanknoopte.
Natuurlijk moet het nog wennen. Zoo wist ik
bijv. dat er 850.000 sfeen verwerkt was, dus ruw
berekend waren daar 1400 steenen van mij bij. Van
de 1600 M3 beton kon ik op M3 rekenen en er
was U/2 heipaal als mijn portie den grond inge*
slagen.
Toen begon ik te wennen.
Het was te druk. Wij die het knusse gewend zijn,
kunnen ons zoo moeilijk in één dag voorstellen,
dat dit alles werkelijk van ons is. Er zijn meer com
troleurs gekomen en dan klinkt het zoo raar als
één van deze menschen je vraagt wat je komt doen.
Ik antwoordde, dat ik lid was, maar hij kende mij
niet. Natuurlijk ik kende hem ook niet en toch
loop ik zoo zoetjes aan al weer 18 jaar mee. Maar
ik begreep, dat er nog veel geregeld moest worden
en hoopte ik maar, dat bij de volgende wedstrijden
het bovenrestaurant alleen voor de Ajacieden en
genoodigden zou zijn.
Het was anders een indrukwekkend oogenblik,
toen die ouwe kerels het veld opkwamen. Ieder lid
zal met mij iets gevoeld hebben. Naast mij vroeg
een joggie van een jaar of twaalf aan zijn vader,
wie dat waren.
En toen ging pa als vanzelfsprekend recht op
zitten, schudde zijn hoofd en zei: „Die ouwe
heeren, jongen, dat is de ouwe Ajax*ploeg, de
fijnste en beste ploeg die ooit in Nederland ge*
voetbald heeft. Toen zat jij nog in de boerenkool".
Kan je nagaan als je zoo over die ouwe kerels
hoort spreken, dat je van trots ik weet niet wat
zou doen?
IX. DWO O. Z_n. MIDDENWEG 12
ELECTRISCHE TABAKSKERVERIJ
EN SIGARENFABRIEK
Toen ik ze zoo zag loopen, Theo, Jan, Joop,
André, Wim en hoe ze ook verder heeten, over*
dacht ik bij mezelf hoe dat vroeger toch wel ging.
Wanneer je dan als adspirant ging trainen, kwam
je heel vroeg, want anders zat je er naast. En
mocht dit laatste het geval zijn, dan ging je achter
het doel staan en als dan de bal uitgetrapt werd en
in de sloot terecht kwam en „Mijnheer Brokman"
riep: „Hé, jongens, haal dat ding is!", dan rende je
om direct dat bevel van „een speler uit het eerste"
op te volgen. Wij zeiden zooals ik reeds schreef:
„Mijnheer Brokman" en „Mijnheer Couton". Nu
zeggen die heeren Jack tegen mij, want in den loop
der jaren lost veel zich op. En als je dan het geluk
had dat het koud en guur was zoo'n avond en
Reynolds vond het beter dat wij ook meeproefden
van het warme water in de groote kleedkamers, dan
waren wij wat trots als ook eenige heete droppels
op onze koppen terecht kwamen. Dan vertelde ik
thuis, dat ik een douche genomen had onder de
tribune, maar mijn moeder, die dit alles wel een
beetje kende, zei dan: „Prachtig hoor, twee drop*
pels op je hoofd en één op je rug, ga maar gauw een
bad nemen". En dan voelde ik mij verongelijkt en
gekrenkt.
En toen zag ik mezelf ook weer in het zesde. Een
reuze promotie had ik gemaakt. Als je nagaat dat
er twaalf elftallen waren en je promoveert van de
adspiranten naar het zesde. Direct besprak ik
thuis, de voor mij zeer belangrijke kwestie, van
mijn kleeding. Als speler van het zesde kon ik toen,
hoe jong ik ook was, natuurlijk niet langer met
kniekousen komen en met een pet op mijn hoofd.
Neen, een hoed moest ik hebben en een lange
broek. Toen speelde het zesde op een goeden dag
tegen O.D.E. II en daar kwam ik aanzetten met
mijn nieuwen hoed op en mijn lange broek aan. Een
waar Indianengehuil steeg op toen ze me zagen,
want ik had er wel voor gezorgd de laatste te zijn.
Een rondje moest ik geven en een reuze sof hadden
ze, want ik was na afloop het eerste weg met mijn
1.25 zakgeld.
Jan Schoevaart liep ik ook tegen zijn body. Na*
tuurlijk was Jan er. Nee, die zal daar ergens in de
Peel blijven zitten als Ajax een nieuw veld opent.
Kan je begrijpen. En nog meer van die kerels.
„Pawnee Bill", ook een kind uit vroeger jaren. Toen
ik dat stel zoo bij elkaar zag, herinnerde ik mij den
Kersttoer naar Wageningen en Eindhoven. Jan was
leider en daar we in eerstgenoemde plaats niet
speelden, wegens den enormen regenval, ver*
maakten wij ons in een bioscoop achter het hotel.