A J A X CLUBNIEUWS - PAG. 63 MET ONZE JONGENS NAAK. GRQOTHBRITT ANNIË. Een pessimistische vriend van mij heeft eens ge* zegd: „verloven is goed, zoolang het maar niet ontaard in een huwelijk". Oogenschijnlijk klinkt dit erg grappig, oogenschijnlijk zeg ik, want als je zoo nu en dan eens naar het buitenland trekt, dan denk je er anders over, al zou het alleen maar zijn van* wege het afscheid nemen. Hieruit zult U begrijpen, dat er velen op het station aanwezig waren, om onze jongens een goede reis en veel succes toe te wenschen. In den trein begonnen wij direct onze Engelsche kennis aan elkaar te toetsen, en, om in stijl te blijven, kan ik wel zeggen, dat de stemming tot aan Hoek van Holland „up to date" was. Aan boord vond iemand het noodzakelijk om even een krantenarti* keltje voor te lezen, een kort artikel overigens, het behelsde niets anders dan: „Weest op uw hoede". Alsof dit niet genoeg was, begon Wim Volkers van een vroegere reis te verhalen, van Jan Schoevaart, die over de reeling wou klimmen en van Hein Delsen, die met Bob ten Have als twee boeken* steunen zonder emplooi, rug tegen rug den over* tocht hadden gemaakt. Geen woord hadden zij ge* sproken, alleen waren zij zoo nu en dan even opge* staan, om de visschen van het noodige voedsel te voorzien. Zachtkens heb ik mij verwijderd om vlak bij mijn hut leider Oudheusden tegen het lijf te loopen, zegevierend stak hij zijn tong tegen mij uit, een tong zwart als een rouwband. „Norit", stelde hij mij gerust, „buitengewoon tegen zeeziekte", en met echte zeemansbeenen verdween hij aan den hori* zon. Daar ik nooit een vriend voortrek, heb ik al hun raadgevingen opgevolgd, en slikte vóór het naar bed gaan even een paar sinaasappelen, eenige aspirine's, twee droge beschuiten, een wijnpeer, twee cognacjes uit een glaasje zonder voetje en een stuk spek. In de overtuiging alles gedaan te hebben wat mogelijk was tegen den grootsten vijand aller amateur*zeevaarders, begaf ik mij welgemoed te ruste en smaakte ook werkelijk het genoegen, na eenige lichte krampen, in slaap te vallen. Zonder bijzondere voorvallen kwamen wij 's morgens in Harwich om daar te vernemen, dat niemand van ons „een centje last" had gehad. Waarom vroegen jullie dat echter allemaal zoo triomfankelijk, hadden jullie soms op iets anders gehoopt? Het eerste, dat in Engeland sterk opvalt is, dat iedereen daar Engelsch spreekt, zelfs de kleinste kinderen schijnen deze taal nog als de officieele spreektaal te verkiezen. Overigens komt daar erg veel met ons landje overeen en de 20*persoons bussen zijn voor 25 personen in Londen, al even nauw als in Amsterdam. Woensdagmorgen moesten wij thuis blijven voor het kamer*indeelen, gezien het vochtige voorhoofd van den heer Oudheusden, baarde deze bezigheid hem meer zorgen dan ons, hoewel ik met mijn kamer lang niet „einverstanden" was, maar ook dit kwam in orde, zooals trouwens alles in orde kwam op dezen tour. Na deze indeeling eerst een rondrit door de stad gemaakt, waarbij ieder stom verbaasd was over de uitgestrektheid en drukte van Engeland's hoofd* stad. En passant even een of ander museum bezocht, waarbij Piet v. Deijck, ondanks de 3 penny's entrée, voor een man of tien, gratis toegang wist te for* ceeren; als je je talen maar spreekt, wat jou Piet? Onder de bedrijven zou Piet v. Reenen even een fototje van ons nemen, waarbij hij tegelijk zijn nieuwe zelfontspanner zou demonstreeren. Toen wij prachtig opgesteld stonden kwam er juist een autobus tusschenbeide en aangezien een zelf* ontspanner nu eenmaal geen hersens heeft, knipten we keurig de stampvolle bus, natuurlijk tot groote hilariteit van onze ongeduldig wachtende tochtge* nooten. Aan de lunch even een sweepstake in zakformaat geformeerd op Engeland*Italië, en daarna per on* dergrondsche naar Highburry. Over den wedstrijd behoef ik niets meer te zeggen, u weet hoe het verloopen is, een prachtig eerste kwartier, met daarna een, voornamelijk van Itaiiaansche zijde, verschrikkelijke gooi* en smijt* partij. Wij hadden het „geluk" midden tusschen de Italianen te zitten, toen hun landgenooten scoor* den, kreeg ik een klap in mijn nek, iets wat voor kan komen bij het tweede doelpunt ontving ik een welgeplaatste punter in mijn lendenen, en tot den gelijkmaker is het gelukkig niet gekomen, anders hadden wij ons dierbare Amsterdam waar* schijnlijk nooit gezien. Eenige Italianen vonden het noodzakelijk ons in het gesprek te betrekken, het* geen in het Fransch, Duitsch en Engelsch tamelijk gelukte nog 3 zulke wedstrijden en ik ben all* round globe*trotter, of rijp voor een zenuwin* richting. Het laatste kwartier hebben Piet v. Deijck en ondergeteekende doodsangsten uitgestaan, daar wij

AJAX ARCHIEF

Clubnieuws Ajax (vanaf 1916) | 1934 | | pagina 13