EEN AVOND IN HET MEDISCH SPORT-
KEURINGSBUREAU.
PAG. 154 - A J A X CLUBNIEUWS
door Dr. P. A. Jens, keurend Medicus van het
Sportkeurings Bureau.
(Vervolg).
Urine nou daar zeg je zoo wat. Te midden
van hun ijverige bestudeering van de keuringskaart
komt weer een andere meneer de wachtkamer
binnen en vraagt: „jongens bennen jelui al ge?
weest?" m.a.w. hebben jelui al een plas gedaan.
Neen? nou hier heb je een glas en als je klaar bent,
zet je het op dit kleine papiertje. „Komt in orde",
zegt m'n blonde vriendje, maar bij het bleekneusje
kwam het niet zoo gauw in orde, die had het thuis
al gedaan en het duurde een heele tijd voor hij den
uitslag van de keuring kon krijgen, want zonder
urine?onderzoek, kunnen wij geen oordeel over ge?
schiktheid geven.
De vraag naar infectie?ziekten beteekent of de
keurings?candidaat mazelen, roodvonk, kinkhoest,
diphtherie, typhus of iets dergelijks heeft gehad.
Niet alle besmettelijke ziekten genezen vlot, soms
blijkt het zooals bij de rheumatiek, dat het hart, de
longen of de nieren schade hebben geleden. Het
kan van belang zijn de opgave van doorgestane
ziekten, maar dan ook juist te doen en dikwijls ver?
wonder ik mij er over, dat de herinnering op dit
punt zoo vaag is. De ouders weten meestal, niet
altijd, zich het een en ander nog wel te herinneren,
vooral de moeders kunnen waardevolle inlich?
tingen geven. Het zou dus niet kwaad zijn vóór de
keuring, thuis eens naar die zaken te vragen.
Het is mij eenmaal overkomen, dat een jongen
op een briefje bracht de namen der ziekten, die hij
had doorgemaakt. Dat was nog eens gemakkelijk.
Een staalkaart van de meest voorkomende kinder?
ziekten bracht hij mee en met reuzen succes was hij
alles te boven gekomen.
Daarom verwonderde het mij heelemaal niet,
toen ik tevens vernam dat hij zoowat alle sporten
in de buitenlucht had meegedaan. Dat had hem
zeker geen kwaad gedaan. Sport staalt niet alleen
spieren, maar, mits goed en niet overdreven be?
oefend, maakt zij van ons ijzeren mannen, wat zeg
ik, kerels van gewapend beton, die tegen een
stootje kunnen.
Maar dan moeten de organen, zooals de longen
en het hart ook puik in orde zijn. Hoe wij dat weten
kunnen is een vraag, waarop het sportkeurings?
bureau speciaal is ingesteld en antwoord geeft. Dit
antwoord bestaat niet altijd uit het een of het
ander: geschikt of niet geschikt. Dikwijls laten wij
voorloopig de jongelui tot de beoefening van hun
gekozen sport toe en zien hen na eenige maanden
gaarne terug om in de gelegenheid te zijn, een defi?
nitief oordeel te vellen. Ook heb ik om de teleur?
stelling weg te nemen, een andere dan de gekozen
sport aangeraden behalve kienen en sjoelbakken,
deze meer behoorende tot de huiselijke vermaken
dan tot eenige tak van sport, dat eigenlijk ook spel
beteekent.
Maar laten wij terugkeeren naar onze twee
vriendjes, die zoolang in de onderzoekkamer heb?
ben vertoefd en nu wel uitgekleed zullen zijn.
„Zeg jongens, wie klaar is, komt maar hier bij
mij, schieten jelui al op of hoe zit dat, een beetje
vlug en niet zoo'n lawaai maken, denkt erom, hier
zit nog een andere dokter te keuren, dus stilte in
de beweging". Op deze ietwat vriendelijke uitnoo?
diging volgt een onverwachte reactie, want mijn
twee vriendjes hollen als dartele veulens in eens
hun hokje uit, zien nog kans een stoel te vloeren,
botsen dan eens tegen elkaar, komen verder onge?
havend bij mijn tafel staan; het magere ventje
staat natuurlijk weer achteraan en ik haal hem met
een sansjewiet naar voren. De andere knaap moet
nog even wachten.
„Zeg, Hannes, vertel mij eens hoe oud ben je?"
„Twalef", zeid'ie. „Je bedoelt", twaalf jaar dok?
ter", voortaan er om denken, met twee woorden te
spreken".
„Het zijn er drie, dokter" schatert zijn vriendje
en gelijk heeft de larf ook nog.
„Zeg amice, houd je buiten onze conversatie en
doe niet zoo achterlijk". Een leuke grijns en een
vonk uit zijn heldere pitten zijn mijn belooning, hij
begrijpt best, dat ik hem lijden mag.
„Nou, Hannes of Dirk, zoo heet je immers, kijk
eens wat opgewekter en niet of je nog geboren
moet worden, geef mij je pols eens". Dat deed hij
heel goed; een enkele keer tref ik jongens, die dat
te stug doen, onwennig en met d'r handen liggen te
friemelen, terwijl ze rond staan te lenzen naar het
onderzoek van andere jongens, enfin geen aan?
dacht bij de zaak hebben.
(Wordt vervolgd).
Kom laat u nu ook verleiden,
Met uw gift ons te verblijden.
Com. Huldeblijk