w///////////mm/M PAG. 162 A J A X CLUBNIEUWS MET ELVEN ÉÉN. Via de Sportkroniek namen we kennis van onder staand artikel ontleend aan het Belgische blad „Sportleven", We vonden het (zóó juist en raak geschreven dat we het even eens overnemen en dringend in de aandacht van al onze spe lers aanbevelen, Voetbal, zei op zekeren dag Tityrus, de groote sportcriticus van de thans overleden „Athletic News", is, evenals het leven, een strijd, waarbij niet alleen de meest geoefende en de sterk ste menschen een rol spelen, maar waarin menschen, die hun hersens weten te gebruiken, dikwijls een hoofdrol vervullen. Heel wat spelers beseffen niet, dat voetbal niet is een voort durende worsteling om den bal op de een of andere wijze in de netten te krijgen, maar een spel van overleg tegen overleg, waarbij snelheid van denken en beslistheid van handelen een rol van groote beteekenis spelen. Voetbal is een team-spel, een spel van een ploeg, hetgeen wil zeggen, dat ieder speler zichzelf geheel moet uitschakelen terwille van het succes der ploeg. De vraag is niet, wat kan ,,ik' doen, maar kunnen „wij" doen!" Wij volgen sedert vele jaren geregeld de wedstrijden en daarbij worden we steeds getroffen door de groote voorliefde van de voorspelers om zelf doelpunten te maken. Zij denken, ol althans schijnen te denken, dat het uitsluitend hun taak is om doelpunten te maken, zonder dat ze acht slaan op de po sitie van hun medespelers. Denken die jongens er dan nooit aan, dat een der spelers een betere kans heeft dan zij om te scoren? Voetbal is een spel, waarin het succes van het elftal ver boven het succes van een der spelers gaat al is hij ook de ster van het team of een virtuoos zonder weerga en dus heeft de speler, die zich in de nabijheid van het vijandelijk doel bevindt, tot eersten plicht om te zien of hij op dat oogcn- blik wel de beste kans heeft om te doelpunten. Indien hij ziet, dat hij niet „gedekt" is door een tegenstan der en dat hij den bal kan plaatsen in een deel van het doel, waar de doelverdediger niet is, dan kan hij de verantwoorde lijkheid tot schieten op zich nemen, maar alleen in dat geval! John Goodall, een der grootste voetballers van z'n tijd, kon nooit antwoorden, wanneer men hem vroeg, wie gescoord had; hij wist het waarlijk niet en vond het ook van zeer onderge schikt belang, als er maar gedoelpunt werd! Hieraan mogen onze voetballers wel eens denken! Misschien is de wekelijksche bekendmaking van de namen der spelers die gescoord hebben en van het aantal door hen gemaakte goals (zooals dat in Engeland gebeurt! Red, „Spkr,") een der oorzaken van veel kwaad. Een speler moet zich altijtd rekenschap geven van zijn posi tie, en den bal ook steeds doorgeven aan z'n medespeler, als hij van meening is, dat deze beter geplaatst is dan hijzelf. De nooit geëvenaarde G, O, Smith, die voor den Engel- schen voetballer nog immer het prototype is van den vol maakten voorspeler, rende eens in een internationalen wed strijd op het doel af!.... Het scheen zeker dat hij ging schie ten en de heele massa rond het veld wachtte in ademlooze spanning, terwijl de doelman een sprong maakte om de beste positie in te nemen.... maar even voor dat hij aangevallen werd door den back schoof hij den bal handig terzijde en riep daarbij: Bloomer!" De woorden lagen nog op z'n lippen toen de bal reeds in het net lag! Hij had gezien dat de fameuze Steve" de kanonnier van dien tijd ongedekt was mee- geloopen en vond dat z'n makker er beter voor stond om z'n elftal te dienen! Een ander punt is, dat er zoo weinig afwisseling wordt ge bracht in den aanval. Waarom moet b.v. een speler, die op circa 15 meter van het doel gekomen is, den bal nog eens naar den vleugel plaatsen? Toen ik jong was zegt Tityrus gold het als stelregel, dat men, eenmaal in de buurt van het doel gekomen, den bal niet meer naar den vleugel mocht spelen, daar men hierdoor de verdediging der tegenpartij slechts gelegenheid gaf om zich te herstellen! Een andere vraag is, waarom de vleugelspelers den bal ge regeld voor doel plaatsen, zonder er op te letten of een club- maat op post is om het bruine monster verder te werken. Men schiet maar op goed geluk, er op vertrouwend dat wel iemand daar zal zijn cm het leder op te vangen. Neen!, speel nooit een bal zonder vooropgezet plan, zonder te trachten hem aan een partijgenoot te geven en er voor te zorgen, dat hij niet in het bezit van een tegenstander komt! Och! de meeste voor zetten zijn trappen op goed geluk! Verder is het voor een vleugelspeler niet absoluut nood zakelijk dat hij alle verdedigers gepasseerd heeft, voordat hij voorzet! Veel beter is het den bal voor te zetten, juist als de back op het punt is aan te vallen. De speler „zonder hersens" tracht den achterspeler te passeeren en, wanneer hij daarin geslaagd is, loopt hij door tot bij de hoekvlag om dan voor te zetten. In dien tijd heeft de achterspeler gelegenheid gehad om zich te herstellen en zich voor doel in een gunstige positie op te stellen. Zoo'n vleugelspeler hindert meer dan hij dienstig is! Geef mij liever een buitenspeler, die beseft, dat de tijd in voetbal ook zeer kostbaar is en die, nadat hij een halfback heeft gepasseerd, den bal op een meter of zeven voor den doelverdediger plaatst, waardoor hij den voorspeler een kans geeft om snel in te loopen en eerder dan de doelverdediger dl enibal te bereiken en hem langs hem heen in het doel te trappen! Dit zijn zulke eenvoudige dingen, dat men er zich voor schaamt ze neer te schrijven! En toch ziet men er wedstrijd na wedstrijd te zondigen! Ontelbaar is het aantal malen, dat een aanvaller met den bal opdrijft, zonder dat zijn partij daar uit eenig voordeel kan putten! Ten slotte geeft Tityrus nog de volgende opmerking ten beste van de binnenspelers: Dozijnen binnenspelers doen nooit anders dan den bal aangeven naar den buitenspeler, waar mede zij het den verdedigers al zeer gemakkelijk maken! Al leen dat hersenlcoze spel stelt de tegenpartij in staat met suc ces het „noback" spel toe te passen! Tegen voorspelers, die hun hersenen gebruiken en afwisseling brengen in hun spel, is die tactiek niet alleen moeilijk, maar zelfs gevaarlijk. De aanvallers spelen vaak even mechanisch als een keukenmeid, die doperwten zit te doppen, terwijl ze uit het venster naar de voorbijgangers kijkt! Achterspelers weten heel goed wat de volgende zet zal zijn, waardoor ze zich veel moeite sparen en hun hersens niet moeten afmatten om den aanval „mat" te zetten! Zoo heeft men ook de halves, die steeds den bal aan den zelfden voorspeler geven, tenminste.... als ze den bal aan geven! Want niet zelden wordt de bal op goed geluk met een boogje in de lucht ingetrapt, waarna de partijgenoot maar moet zien, dat hij in het bezit van het leder komt! Ik meende goed te doen, ter wille van onze jonge spelers, deze grondige opmerkingen van een zeer bevoegd voebatlcri- ticus hier over te schrijven. Zouden niet al onze voetballers er hun profijt uit kunnen trekken?

AJAX ARCHIEF

Clubnieuws Ajax (vanaf 1916) | 1932 | | pagina 12