r PSYCHISCHE CONCENTRATIE. j CLUBNIEUWS DER A. F. C. AJAX 61 iiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiifiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiNiiiiiiiii lllillllllMllllllllllllllllllllllllllilMIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIMIIIMIIIIIIIIIIIIIIIlllllllllllllllllllMllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllillllll E HEER K. LOTSY, die den wedstrijd ZwitserlandNederland in Zürich bij woonde, gaf in „De Sportkroniek" van 6 Nov. eenige beschouwingen over spel en spelers ten beste, waaruit we het volgende citeeren: „Tot slot bespreking van den wedstrijd van den vorigen Zondag. Kürschner, die ook reeds in Duitschland bijzonder groot succes had, is een typische kerel, een soort voetbalfilosoof. Zoo bijvoor beeld heeft hij allen spelers de opdracht 'gegeven 5 minuten na 't opstaan en vóór 't naar bed gaan geconcentreerd aan voetbal te denken, d.w.z. hoe zij situaties op bepaalde momenten zouden op lossen. Toen ik dit voor 't eerst hoorde, was ik wat verbaasd, maar zijn bedoeling is duidelijk. Hij wil n.l. daarmede bereiken, dat een speler bepaalde gevallen, door dat telkens denken, in de prac- tijk in een soort onderbewustzijn oplossen zal. Zij zullen dus een fractie van een seconde voorsprong hebben op anderen, die eerst over 't geval moeten nadenken. Adam verzekerde mij, reeds veel profijt van dezen raad te hebben. Kürschner noemde ons soort voetbal „geluksvoetbal". Er zat z.i. geen systeem in. Longpassing alleen is niet goed!" Deze passage bleef niet onopgemerkt. In „De Sport kroniek" van den 17en November komt de heer Joris van den Bergh met een uitvoerig artikel op het onder werp terug en wijst er op, dat de raad van Kürschner niet nieuw is, doch in andere takken van sport reeds geruimen tijd toegepast wordt. Uit zijn boek „Te midden der kampioenen" haalt hij het volgende stukje aan, waarin de vijfvoudige wereld kampioen Moeskops aan het woord is: „Renners, die er een beroep bij uitoefenen, kunnen alleen al geen groote renners zijn, doordat hun aandacht verdeeld is. Daaruit moet je het ook verklaren, dat een amateur, zoolang hij amateur blijft en zijn beroep uitoefent, het maar tot een zekere hoogte brengt om dan z.g. te blijven stilstaan. Wordt hij professional en zegt hij zijn beroep vaarwel, dan wordt hij doorgaans na een jaar plotseling stukken sterker, niet doordat hij nu meer oefent (want hij oefent, in tijd uitgedrukt, misschien minder dan toen hij ama teur was) doch louter doordat hij nu met zijn geheele wezen, met zijn geest en zijn gedachten in de rennerij zit. Het gros der renners weet niet waar het in zit. De man die het wel weet, profiteert van die wetenschap, door er zijn volle aandacht aan te schenken. Je zoudt kunnen zeggen: hij cultiveert zijn geestelijke sport-capaciteiten en tevens zijn zelfbeheersching." „Later als hij (Moeskops) te Parijs zijn bivak heeft opgeslagen, noemen de Franschen hem lui, te lui zelfs om te trainen. De Hollander oefent niet en toch blijft hij maar even snel. lederen dag gaat hij naar de baan, scharrelt er wat rond, ontkleedt zich, trekt een dun truitje en een race-broekje aan, maar rijden, oefenen, doet hij zoo goed als niet. Hij ligt op het middenterrein in het gras en kijkt naar de anderen, hoe die zich inspannen. Hij is te lui, zeggen ze, te lui zelfs om te trainen. Maar ze snappen er niets van, die Fransche renners en die Fransche journalisten. Wanneer je in volle conditie bent, zegt hij,, dan behoef je niet veel meer te trainen. Dan moet je hoofdzakelijk met je hersens trainen. Je moet wel naar de baan gaan, je moet per se met je geest en met je gedachten midden in de beweging blijven. Je moet er in mee blijven leven. Je moet denken aan rijden en denken aan wedstrijden en al zit je dan in geen paar weken op je kar, dan blijft toch je conditie bewaard. Maar stel je nu eens voor, dat je diezelfde paar weken niet naar de baan gaat, doch dat je bijvoorbeeld gaat visschen een gezond rustig werkje, dat je geheele aandacht in beslag neemt zoodat je een dag of veertien niet aan racen en aan wedstrijden hebt gedacht, dan ben je, alhoewel je niet slecht bent, toch totaal uit conditie. De eisch is, dat je er met je geest, met je gedachten steeds bij blijft. 'n Student die werkelijk studeert en tevens aan sport doet, kan een goed sportsman zijn, maar als sportsman zou hij grooter zijn indien hij niet studeerde." Wanneer wij in het bovenstaands „renner" vervangen door „voetballer" en „baan" door „voetbalveld", dan zijn we waar we wezen moeten. Maar dan hebben we de gedachte van den voet balfilosoof Kürscher ook veel meer uitgewerkt voor ons."' Het hooge woord is er dus uit: „Psychische concen tratie". Onder ons gezegd, we hadden het reeds eerder verwacht. Naast het lichaam, dat op sport ingesteld is, ook de geest. Als deze gedachte baan breekt in onze voetbalsamenleving, krijgt onze sport een geheel ander karakter en schieten we o. i. het doel van de sport voorbij. Het nut van de sport ligt in de lichaamskuituur en karaktervorming, al is dit laatste een secundair ver schijnsel. De sport, d.w.z. „onze" sport, want de Grieken beoefenden de sport als lichaamskuituur reeds, toen de voorouders van de Batavieren de boomen plantten, waarmede later hun kleinkinderen den tocht langs den Rijn naar onze lage landen maakten, onze sport dan is een reactieverschijnsel geweest op de eenzijdige gees telijke opvoeding en inspanning van de vorige eeuw, die gepaard ging met een groote verwaarloozing van het lichaam, met als gevolg een slechten onharmonischen lichaamsbouw bij tal van geslachten, dat „De School meester" spottend deed dichten: „Bleeke kind'ren, kranke moeders, Neven met een breukband aan, Schele zusters, bochelbroeders, Vaders, die uit kuchen gaan. Ram'lend vee, met kwik bevracht, Macht'loos, mis'lijk nageslacht." Vooral de laatste tientallen jaren heeft de sport een heilzamen invloed uitgeoefend als tegenwicht voor den zwaren geestesarbeid van den modernen mensch. Als men thans echter, naast de lichaamsoefening, voor

AJAX ARCHIEF

Clubnieuws Ajax (vanaf 1916) | 1930 | | pagina 5