r
CLUBNIEUWS DEK A. F. C. AJAX
163
=K\1
me op. Het belabberste is dat de Scribus vol
komen vrijuit gaat en bij nader inzien ons nog
niet eens genoeg afkamt. Maar m'n ergernis is
nu eenmaal opgewekt, Barbertje moét en Bar
bertje zal hangen.
Mijn eversharp krast nijdige, bittere, oproe
rige, afbrekende eti vlijmscherpe zirtnèn op een
oud dwangbevel; tegen de clubblad-redactie,
het Bestuur eh natuurlijk tegen de elftal-com
missie. Ik zal ze even van katoen geven, geen
draadje blijft'er aan heel, en 'ik kanker als de
eerste de beste nieuweling, die drie weken lid
van Ajax is, en een reserve-aanschrijving ont
vangt. De geest van Slier Co., „afbraak
specialiteit" is vaardig over me geworden; be
waar me dat wordt me een stukkie. De „heb
ik het niet gezegd", en „zie je nou wel's', vol
gen elkaar in ontstellende regelmaat op, en de
gal met de galsteenen erbij, druipt er af. Zóó
lekker, en nu zijn we Hamel ook weer kwijt,
zoo'n allergemeenst ellendig knietje, wie moet
ik daar nu de schuld van geven? Zoo'n fijne,
faire speler, met brains en ragfijne voorzetten,
snel en een puike dribbelaar. Een echte drager
van het Ajax-voetbal, die alleen mopperde als
ie te weinig te doen kreeg, en hoeveel spelers
doen dat tegenwoordig? Eddy, het allerbeste
kerel en ik schrijf namens héél Ajax, als ik
den wensch uitspreek, dat je het volgende sei
zoen weer als een hinde langs het lijntje
jongleert.
Mijn nijdige bui gaat zakken, maar dat mag
niet, bliksems waar kan ik nu nog een beetje
op kankeren. O ja, op van der Lee, die mij in
het vorige clubblad zoo liefelijk in het zonnetje
zette. Ook zoo'n schlemiel, die nooit z'n pen
trekt, ofschoon hij andere kranten volschrijft
en met z'n sappige proza alle lachers op z'n
hand heeft. Kom mijnheer Mopper, stuur Groot-
meyer, die toch ook waarachtig niet stil zit en
sublieme artikelen schrijft, een paar foliotjes,
zet de boel eens op stelten en breng wat leven
in de Ajax-brouwerij. Zoo, die heeft ook z'n
portie. We zitten vol, boordevol met leden, die
alleen maar houwen en afbreken, maar opbou
wen, ho-maar. Zóó, dat heb ik ze eens fijn ge
zegd, nou even een flinke teug nemen, ,,'t Is
een zalig wijntje, Henri, je proeft de druiven
zóó op je tong, die Springbok van Ouds."
Naast me hoor ik vele kinderstemmetjes Sin
terklaas-liedjes zingen, de kleuters staan waar
schijnlijk met hun schoentje in hun handjes voor
den schoorsteen. Fijne schobbejakken, wat een
rotsvast vertrouwen in dien goeden Sint. Ik zie
dien ouwen veteraan al op dat gammele dak
van me, met z'n schimmel en al die langdradige
antennes. En Pieter in dat weer, ad één kwartje
per uur. 't Zijn me nog al lievertjes die jonge
lui van tegenwoordig, ze willen nog meer dan
de Baas verdienen. „De hoogste top der aarde"
ligt zielig in een hoekje. Prosit lui, ik neem- er
nog eentje (nee, Henri, nu maak ik geen reclame
meer voor je), haal zoo ongeveer alle nijdig-
heidjes door, „daar dit toch niets geeft", en ga
even een Sinterklaas-liedje fabriceeren. Zou
dat misschien helpen???
Tif I BEDE AAN ST. NICOLAAS
Sint-Nicolaas, nu je weer toeft,
In deze lage streken,
Zou ik je graag een oogenblik,
Persoonlijk willen spreken,
Bepaal dus zelf maar dag en uur,
En hoelang ik kan blijven,
Wat zeg je, heb je het te druk,
Jamais, dan zal ik schrijven.
IV.