r CLUBNIEUWS DER A. F. C. AJAX V Kampioens-Hymne: Een juichtoon davert langs de velden, voor ons dierbaar Rood-en-Wit. 't Is een prachtprestatie, en 't wordt eigenlijk héél flauw bezongen. Wat jammer dat „Hans", de „Sparta Piet", geen Ajacied is. Wat zou zijn pen schitterende en daverende zinnen styleeren, als Ajax zijn club was. Wat zouden de namen van Smit, Gebr. Pelser, Couton, Hordijk, Ter wee, Jan de Natris, van Dordt, Broekman, Delsen, Gupfert en de Kruijff, dikwijls met gul den letteren in z'n lijfblad voorkomen. Om van Karei v. d. Lee, Frans Schoevaart, (Tric-Trac niet te vergeten, Red.), Zïegeler, Fort- gens, Kammeijer, Grootmeijer en anderen maar te zwijgen, 't Is niet noodig om te vertel len dat ook wij maar met een ouden bal zijn begonnen, en Papa Dade nog steeds vijftien cent tegoed heeft, van een reparatie aan dat donkerbruine geval vlak bij de tuit. En dat Egeman ons persoonlijk afsponste, als wij 's avonds in café Waalwijk hadden getraind, en na afloop in een tobbe met warm water gepoe deld werden. En over de nieuwe generatie, de Boer, van Kol, Gebr. Anderiesen, Martens, Volkers, Hamel, Schetters, Jurriaans, Twelker, v. d. Meer en Ingenbleek. Wat zou z'n origineele „Sparta Piet", kwinkeleeren als bovengenoem de jongelui Spartanen waren. Het beest zou een prijsbekroonde-Saksische-roller zijn. Ga in Sparta spelen jongens, dan krijg je de eer die je toekomt. Daar nemen ze je petje voor je af, daar ben je iets éclatants, iets dat boven alles uitgaat, een kalf met vijf pooten, of een varken met twee koppen. Kortgeleden las ik nog een stukje van Hans in de Sportkroniek, dat in het trotsche „Sparta-kasteel" de bal werd bewaard, waarmee Feijenoord met 30 van Sparta op z'n pantalon kreeg. Als Captain Pelser en Joop Martens eens alle scalpen bewaard hadden, die ze hadden veroverd, konden ze wel een win keltje in oude ballen beginnen. „Dat loopt in de honderden" zou Jan van Dordt gezegd hebben, maar ze gaan bij ons naar de lagere elftallen. De schoone dagen van Oranjuez zijn hier voor bij, wat zeg ik, ze-benne-er-nooit-geweest. Ik ben een kaffer dat ik me laat verleiden iets tegen de groote „Hans" te zeggen, want als ie even met z'n vulpen kwispelt, ben ik subiet een lijk, en lig in „no-time" op de Nieuwe Ooster. Maar dat vermaledijde Ajax-bloed ook hè, dat kruipt als maar waar het niet gaan kan. En waarom moet „Inter" ook schrijven dat het behalen van een kampioenschap eigenlijk niets meer beteekent. Prosit Joop, Prosit mannen. Hartelijk gefeli citeerd met jullie keurige prestatie. Niet alleen dat je mij en de geheele Ajax-bend onvergete lijke Zondagmiddagen bezorgd heb, maar van de behaalde eere-palm komt ook mij een stukje tóe. „Zie 't begin van dit pamfletje". Schutte rig eindig ik, en verzoek alle Ajacieden met mij onderstaand Schutterslied te willen aanheffen, als een kleine hulde aan onze „Eere-Garde". Schutterslied. (Wijze: Daar komt de Schutterij.) Hier is de Schutterij, De sterke en geharde, De nieuwe Kampioen, De kwieke Ajax-Garde, Het is een klas-apart, Het Amsterdamsche-puikje, Geen sukkelt aan een knie, Of schuttert met een buikje. (Refrein.) Als zij het veld ingaan, In hun Rood-Witte spullen, Dan zucht elk Maagdelein, Wat een fijne knullen, Dat is geen pap-soldaat, Geen engerd of een stoffel, Dat is een Ajacïed, Hun hartje slaat een roffel. Voorop de Kapitein, Geen sterren of geflikker, Geen sabel aan z'n zij. Alleen een kale knikker, Hij kijkt eens naar de zon, En of er storm zal komen, En commandeert dat doel, Moet onder vuur genomen. (Refrein.) (Refrein.) 5

AJAX ARCHIEF

Clubnieuws Ajax (vanaf 1916) | 1928 | | pagina 5