(r
CLUBNIEUWS DER A. F. C. AJAX
141
lijke dweepblik van de Donna Clara „Amarillo" prima
15 ets, after-dinner, vermochten hem uit z'n gevoelloos
heid te wekken. Als een aftandsche fakir staarden z'n
scheel-groene schelvisch-oogen in een hoek van min
stens veertig graden naar de afdeeling pruimtabak, maar
ik, die den verkeerden stand van z'n vizier ken, weet
dat hij de voetbal-uitslagen belaagt.
Toevallig kijkt ook de winkelier mijn kant uit.
Ja, meheer, u kunt me gelooven of niet, maar die vrijer
staat daar al van kwart over twee af. 't Is om bang
van te worden. Om half drie heb ik hem vriendelijk ge
vraagd heen te gaan, om kwart voor drie dreigde ik
met de politie en om drie uur schreeuwde ik, dat ie nou
op most donderen. Wat dat voor een halve gare is, hij
staat maar stom voor zich uit te kijken; je zou zweren,
dat ie dood was. Alleen die troebele druppel aan z'n
neus schijnt op eenig levensteeken te wijzen, maar als
ie nou met een kwartier nog niet weg is, laat ik hem
subiet inrekenen; je zou er potdome van droomen van
nacht. Heeft U niet kleiner dan een tientje, meheer? Ik
zit zoo slecht in m'n kleine geld.
RingRingratelde de telefoon.
Een moment, meheer! Daar zal je de uitslagen heb
ben. Ja, hallo! Jaik. JaAjax afgekeurd, wist ik
allang. Ja't GooiR.C.H. 25. Ja, gaat U maar
door. Prachtig, prachtig.... Nog even herhalenZie
zoo, ik heb alle Westelijke eerste-klassers al, zal ze
meteen maar ophangen.
Voor de deur verstomt het heidensch kabaal even,
er is nu felle belangstelling en de massa prevelt de uit
slagen zacht mee. Ineens een snerpende, daverende,
gillende oorlogskreet en het „lijk", de „mummie", „van
Santen", noem hem zoo je wilt, staat een heftigen Char
leston te dansen. We zijn er! We benne binne! schreeuwt
ie als een mager speenvarken, trapt een tramconducteur
op z'n eksteroog, rammeit een dikken heer tegen z'n
spekbuik en omhelst, dronken van vreugde, een pas ge
schilderde en nog kletsnatte lantaarnpaal, klimt er in en
zingt, neen kermt het onderstaande epos
KAMPIOENS-GALM.
Wijze; „De Gilde vier t".
Heel Mokum juicht, elk Ajacied,
Zingt of luit het schoone lied:
Laat nu de Klok maar luiden,
Want Rood-en-Wit is kampioen,
Al wordt het Gooi ook geel en groen,
En protesteert men te Umuiden,
Wij eeren Majesteit den Bal,
Dat doen ze trouwens overal,
Het blijft een donker-bruin-geval,
Hoog het glas,
Hoog het hart,
Hoog het lied.
We staan nu veilig aan den top,
Daar drinken wij een glaasje op,
De wijn mag niet verschralen,
Wij trainen nu al maanden lang,
Nu zijn we voor geen okshoofd bang,
Laat klinken de bokalen,
Wij eeren Majesteit den Bal,
Dat doen ze trouwens overal,
Het blijft een donkerbruin geval,
Hoog het glas,
Hoog het hart,
Hoog het lied.
Straks gaat 't naar Oost naar Zuid en Noord,
En zetten daar de zege voort,
In Neerlandsch-competitie,
Het wordt een donders zwaar karwei,
Maar de punten halen wij,
Wij strijden met ambitie,
Wij eeren Majesteit den Bal,
Dat doen ze trouwens overal,
Het blijft een donkerbruin geval,
Hoog het glas,
Hoog het hart,
Hoog het lied.
KAMPIOENSGALM
Wijze: „Met je blonde haren".
Zoo een blijde mare,
Ajax, Ajax,
Was er in geen jaren,
Ajax, Ajax,
Niemand die zoo zingen kan als wij,
Niemand die zoo springen kan als wij,
Niemand die zoo charlestond als wij,
O wat speelt dat Ajax-team,
Toch weer subliem.
Blijf het energieke,
Ajax, Ajax,
't Vlugge en het kwieke,
Ajax, Ajax,
Niemand die zoo schoppen kan als wij,
Niemand die zoo koppen kan als wij,
Niemand die ze foppen kan als wij.
O wat speelt dat Ajax-team,
Toch weer subliem.
Nu naar 't kampioenschap,
Ajax, Ajax,
En de gouden Bonds-plak,
Ajax, Ajax,
Niemand die zoo peeren kan als jij,
Niemand die zich weeren zal als jij,
Niemand die 't probeeren zal als jij,
O wat speelt dat Ajax-team,
Toch weer subliem. TRIC-TRAC.
IV.