De evolutie van het juichen In Het grote juichen onderzoeken Henk-Jan Grotenhuis en Tim Duyff de vele vormen van juichgedrag in het voetbal en tonen ze de historische ontwikkeling. Aan de hand van veel zeggende voorbeelden en uitbundige illustraties maken ze aannemelijk dat de tijdgeest zich weerspiegelt in de manier waarop voetballers juichen. 'De druk om leuk eigenzinnig te jui chen, ontmoet de laatste tijd steeds vaker tegenkrachten.' In 19 81 was sociaal-bioloog Desmond Morris de eerste (en de voorlopig laatste) die een beeldende inventari satie maakte van juichuitingen in het nog steeds aanbevelenswaardige Spel om de bal, als onderdeel van een veel bredere studie naar het gedrag van de 'voetbalstam'. Hij onderscheidde twee fasen: het vertoon van de doel puntenmaker, en de respons van zijn ploeggenoten. Daarbij konden de handelingen onderscheiden wor den in achttien duidelijke eenheden, waaronder de scoresprint (denk aan René van de Kerkhof), de geheven arm, de stomp-in-de-lucht-sprong (Johan Cruijff), de krijgsdans en de frontale bespringing. Hij kwam tot de slotsom dat de meest extreme van deze vormen van juichvertoon drie historische fasen hadden doorlopen. 'Eerst werden ze alleen door Zuid- Europese en Zuid-Amerikaanse spe lers uitgevoerd. Toen werden ze door anderen overgenomen en verhevigd. Als een "nieuwe mode" werden ze overdreven veel gebruikt; iedere goal werd begroet met langdurig lichame lijk contact. In de jaren zeventig ebde die hevigheid geleidelijk weg, zodat ze steeds vaker gereserveerd bleef voor de doelpunten die er werkelijk op aan kwamen. Nu kan men ze op volle sterkte zien in een belangrijke wedstrijd, of in een zwakkere vorm bij een routine-ontmoeting.' Vanaf die conclusie pikken psycho loog Henk-Jan Grotenhuis en neer landicus Tim Duyff de geschiedenis van het triomfvertoon op in hun re cent verschenen Het grote juichen. Ze vragen zich in deel 1 af hoe het hui dige juichen eruit ziet en onderschei den daarbij, ondersteund door vaak hilarische voorbeelden, drie juichfa- sen: de Ik!-fase ('de doelpuntenma ker etaleert vrijuit, ongehinderd door anderen, zijn vreugde'), de Wij-fase ('er is duidelijk fy siek contact met een of meer van de teamgenoten zodat er gezamenlijk ver der wordt gejuicht') en de Realiteitsfase ('de speler die ge scoord heeft, moet weer tot zichzelf zien te komen, hij keert terug op aarde'). In deel 2 nemen ze de invloed van tijd, cultuur en maatschappij op het juichen onder de loep. Daarbij stellen ze dat de huidige Ik-gerichtheid van de jubelende doel puntenmaker de komende jaren kri tisch zal worden beschouwd. 'Want zoals de Nederlandse samenleving de keerzijde van de te ver doorgeschoten individualisering aan den lijve onder vindt, en doende is het belang van gemeenschapszin te herontdekken, zo is in het voetbal de aandacht voor het team en de teamgeest helemaal terug. Het ego van de individuele voetballer zal zich meer moeten schikken.' Dat is slecht nieuws voor een egotrip per als Andy van der Meyde, die met regelmaat in het boek opduikt als be denker en/of trendvolger van wéér een nieuwe juich in de Ik-fase (denk aan zijn zelfingenomen uitvoering van 'de schutter'), waarbij hij niet schroomde de 'juichrechten' te schenden. Tijdens Ajax - AZ in oktober 2002 stond hij twee keer aan de basis van een treffer van Mido, en beide keren was het niet de afmaker, maar de aangever die de juich regisseerde. Mido, dankbaar voor de twee geslaagde voorzetten, snelde naar Van der Meyde die zich geknield op één knie al parmantig bij de zijlijn had opgesteld en moeilijk te interpreteren gebaren richting de tri bunes maakte. 'Blokfluit spelen - daar leek het nog het meeste op. Mido kon moeilijk anders dan zich voegen. En plotseling waren ze daar, in levenden lijve: twee dappere fluitspelers.' Het zou goed nieuws zijn geweest voor iemand als Dennis Bergkamp die 'leefde zoals hij speelde,' aldus de Vlaamse journalist Hugo Camps, 'met de beschaving altijd aan een touwtje.' Bergkamp was een ingeto gen juicher die vond dat er veel kitsch in en rond het voetbal was. 'Daar doe ik niet aan mee. Mag een voetballer ook nog zelf beslissen hoe hij zijn gevoelens naar buiten brengt? De een danst de samba na een doelpunt, de ander staat als een vuurtoren met de armen in de lucht te zwaaien, ik trek een beetje met mijn mond.' Dennis wenste zich noch in, noch buiten het veld te gedragen als een nar. Thuis op de bank kon hij nog veel meer genieten dan op het moment zelf, met tachtigduizend blikken in zijn rug. 'Juichen, huilen en bidden doe ik thuis.' Prachtig boek, geestig ook, waarin alle juichextremen aan bod komen. Een waardig vervolg op het juich- hoofdstuk in Desmond Morris' klassieker. Wel prijzig, maar het staat dan ook vol met verduidelij kende juichfoto's. Andy van der Meyde poseert als 'de schutter' nadat hij gescoord heeft tegen AS Roma (19 maart 2003). FOTO: LOUIS VAN DEVUURST Henk-Jan Grotenhuis Tim Duyff Het grote juichen. De geschiedenis van het triomfvertoon in het voetbal Het Sporthuis, ISBN 978-90-295-6456,285 pagina's, 24,95 Alax Maaazine

AJAX ARCHIEF

Magazine (1987-2007) | 2007 | | pagina 82