Wim Bieyenberg
vlamde in zijn laatste wedstrijd
De eerste!
Deze rubriek zou voor één keer eigenlijk niet De eerste! maar De laatste! moeten
heten. Wim Bieyenberg (76) maakte namelijk veel furore in de laatste wedstrijd
die hij voor Ajax speelde. Tegen Feijenoord scoorde hij drie keer en mede daardoor
werd Ajax in 1960 landskampioen. Maar ook in zijn eerste duel baarde Bieyenberg
opzien, al was dat vooral uit statistisch oogpunt.
tekst Marcelle van Hoof
Met de eerste tref
fer in de bekerwed
strijd tegen Zeeburgia
6-1in augustus 1956
maakte Bieyenberg
namelijk het eerste doelpunt van Ajax
sinds de invoering van de Eredivisie,
ook in dat jaar. In de gang van zijn
woning in Apeldoorn hangt keurig
ingelijst het bericht uit Ajax Magazine
waarin aan Bleyenbergs eerste wordt
gerefereerd nadat André Bergdolmo
de vijfduizendste treffer van Ajax had
gemaakt.
'Ik heb in mijn hele loopbaan veel
doelpunten gemaakt. Scoren zit de
familie Bieyenberg in het bloed. Mijn
zoon Hans, die ook betaald voetbal
heeft gespeeld - bij Vitesse, Eindhoven,
Go Ahead, Cambuur - was een spits,
net als mijn kleinzoon Wim. Scoren is
het leukste dat er is.'
Bieyenberg is geboren in Veenendaal,
waar hij bij de gelijknamige voet
balvereniging ook gevoetbald heeft.
Daarna is hij voor Wageningen en
vervolgens Rigtersbleek in Enschede
gaan spelen. In zijn laatste jaar daar
werd het beroepsvoetbal ingevoerd.
'Ik werkte op de weverij in een fabriek
in Enschede. Ik maakte veel doelpun
ten en er was zelfs belangstelling uit
Frankrijk, van Racing Strassbourg,
en Duitsland, van Preussen Münster.
Ook Ajax wilde me hebben. Mijn
vrouw en ik waren nog niet lang
getrouwd en we hadden net een baby.
De voorzitter van Rigtersbleek raadde
me aan om naar Ajax te gaan. Ik had
ook weinig zin om Frans te gaan le
ren (lacht). Het werd dus Ajax. Daar
verdiende ik vijftig gulden voor een
overwinning. Bij Rigtersbleek was dat
maar vijftien gulden.'
De verbeterde financiën vergoedden
aanvankelijk niet alles voor het gezin
Bieyenberg. 'Ik had het als oosterling
moeilijk in Amsterdam. Ik was een
boer voor ze. Later niet meer, en wer
den we vrienden. Ajax was een fijne
vereniging, hoewel ik in het begin een
beloofde woning niet kreeg. Woonde
ik in een hotel bij het Leidseplein.
Mijn vrouw trok in bij haar ouders
in Wageningen. Na een tijdje was ik
het zat en ben ik naar het bestuur ge
gaan, met de vraag waar die woning
bleef. Als tijdelijke oplossing mocht
ik met mijn gezin in een hoekhuis
van het Ajax-stadion wonen. Trainer
Karl Humenberger woonde in een
ander hoekhuis, en terreinknecht Jan
Lens ook. Het was leuk wonen in dat
hoekhuis, hoewel het erg klein was.
Maar het was lekker goedkoop: we
hoefden niks te betalen. Als we ge
wonnen hadden kwamen supporters
door het raam naar binnen turen.'
Wim Kontje
'Mijn zoon voetbalde iedere dag
met Johan Cruijff, die tegenover het
stadion in Betondorp woonde. Op
een gegeven moment kwam Cruijff
naar me toe, 's morgens: "Meneer
Bieyenberg, mijn vader is overleden."
Ik zie het nog zo voor me. Ik denk dat
Johan een jaar of dertien was. Het is
nog steeds een fijne vent, hij is heel ge
woon gebleven. Ik denk dat dat ook
het beste is: gewoon blijven.
'Ik heb vier prachtige jaren gehad in
Amsterdam. Twee keer landskampi
oen geworden, voor het eerst met
Ajax Europa Cupvoetbal gespeeld.
In mijn eerste seizoen, 1956-1957,
werden we meteen kampioen. We
wonnen heel vaak met 1-0. Ik maakte
toen veel doelpunten, werd topscorer
van Ajax. Maar we speelden nog niet
het mooie voetbal dat tien jaar later
door Ajax gespeeld zou gaan worden.
Een kampioensschaal van 1956-1957,
met daarop de kampioenswedstrijd
BVC Amsterdam - Ajax, hebben alle
spelers overigens nog niet zo lang
geleden van Ajax gekregen. Destijds
hadden we blijkbaar niks gehad.
'Ik was geen snelle of technische
speler, maar een stevige. Maar niet
gemeen. En ik kreeg ook opsodemie
ters, bijvoorbeeld van Rinus Terlouw,
van Sparta. Ik trapte meestal met
de buitenkant van de voet. Weinig
met de wreef en de binnenkant. Ik
denk dat ik als kind wat naar binnen
heb gelopen met mijn voeten (lacht).
'Daarnaast kon ik ontiegelijk goed
koppen. Hoewel ik niet uitzonderlijk
lang was, heb ik heel veel doelpunten
met het hoofd gemaakt. Het belang
rijkste bij koppen is het timen, het op
het juiste moment omhoog springen.
Daar was ik verschrikkelijk goed in.
Dat zat in me, dat kun je niet leren. Ze
noemden mij Wim Kontje. Mijn opa
was kleermaker in Veenendaal. En
's middags liep hij met zijn strohoed
en wandelstokje door het dorp te
flaneren, met zijn kont te draaien. Ik
gebruikte mijn kont ook, bij het weg
draaien van de tegenstander, zoals
Gerd Müller later zou doen. Ik kon
daarnaast goed een man passeren.
'Rijk werd je niet van het voetbal.
Bovendien: wat ik verdiend had, gaf
ik gelijk weer uit in het restaurant. Na
afloop gingen mijn vrouw en ik niet
meteen naar huis. Ik was geen karig
iemand, dus het geld was zo weer op
(lacht). Naast het voetbal werkte ik
als magazijnmeester bij het bedrijf
van oud-speler Jan de Boer, Ajax
Brandblusapparaten.'
Vijftien kinderen
'Ik had na mijn lagere school niet
doorgeleerd. Ik kom uit een heel
groot gezin, we hadden vijftien kin
deren. Dus na mijn school was het